Met het waakritme zit het wel snor, zo bleek deze week maar weer eens. Om mijn slaap/waak-ritme niet te verstoren, ga ik zoveel mogelijk rond dezelfde tijd naar bed en sta ik ook weer rond dezelfde tijd op. Hoe veel of weinig ik ook geslapen heb. Hoe moe of wakker ik ook ben.
Zo als gewoonlijk dook ik rond 23:30 mijn bed in. Vol verwachting. Mijn kamer was lekker fris, mijn bed lonkte. Moe, dus het zou wel goed komen met dat slapen vanavond. Na diverse uren van keren, draaien, snoozen, even een slokje water drinken, muziek luisteren, even naar het toilet, sliep ik nog altijd niet. Ik probeerde rustig te blijven, ik deed ademhalingsoefeningen, ik probeerde uit alle macht de paniek niet toe te laten.
Ik wilde niet weer een slaappil nemen met het risico dat die niet zou werken. Ik kon die teleurstelling er niet bij hebben. Om 3:30 dronk ik een beker hete melk met honing en maakte ik woordzoekerpuzzels. Drie woordzoekers later, dook ik weer mijn bed in en viel eindelijk in slaap.
Zo als gewoonlijk ging de wekker om 8:00 uur. Opstaan vergde een enorme wilskracht. Ik besloot niet te hard te zijn voor mezelf en nog een keer of twee (of drie…) te snoozen voor ik opstond. Ik lag niet relaxt. In mijn achterhoofd klonk een zeurderig stemmetje: “Je moet opstaan, anders verknal je je ritme!”.
Ik had die dag geen afspraken staan. Dat was mooi. Geen druk om iets te moeten presteren. Geen afspraken hebben is ook lastig. Lastig om de vele uren die de dag telt door te komen. Mijn hoofd bleef in de suffe, dikke watten modus staan. Ik doodde de tijd met wat TV kijken, een boek lezen, nog een beker thee maken, de concentratie was ver te zoeken. Onrust.
Ik ervaarde wat paniek: “er zitten nog zoveel uren in vandaag, hoe kom ik die door en hoe gaat dan de komende nacht zijn?” Ik ging terug naar mijn ‘survivalmodus’, stap-voor-stap. Minuut-voor-minuut, als het nodig is. Eerst thee met een vriendin. Dan avondeten maken. Dan de hond uitlaten. Dan bijkletsen met een vriendin en dan hopelijk De Slaap.
Ik besloot eerst een rondje te gaan rennen. Ik had mijn hardloopkleren al vast aangetrokken die ochtend. Ik zag niet zozeer op tegen het rennen zelf, ik zag op tegen de klus van douchen en omkleden na afloop. Net voordat ik de deur uit ging, schenen er een paar zonnestralen. “Zon” maakt in actie komen makkelijker. Misschien werd het toch een makkelijke dag. Net toen ik buiten stond begon het te druppelen en te waaien. Direct vervloog mijn hoop op een makkelijke dag. Ik ging toch, besloot ik. Misschien zou de wind, de mist in mijn hoofd doen verwaaien. Het zou in ieder geval een uur van deze dag vullen.
Ik concentreerde mij op mijn ademhaling, bleef rennen en probeerde zo rustiger te worden.
Teruggekomen overwoog ik het douchen uit te stellen tot de avond. Maar ik kreeg het koud en had met een vriendin afgesproken voor een bakkie thee. Dat spoorde mij aan om toch te gaan douchen. Weer een ‘klus’ gedaan en weer een half uurtje verder in de dag. Ik voelde geen voldoening of trots. Ik had simpelweg een klus van mijn ‘to-do-list’ kunnen strepen. Op naar de volgende klus.
Mijn lijf was onrustig die middag. Ik had al ‘zoveel klussen’ gedaan die dag en nog was het pas 17:00 uur. Mijn lijf kriebelde, gaf elektrische schokken af toen ik op de bank bij lag te komen, terwijl ik naar muziek probeerde te luisteren. Een middagdutje is geen optie (‘dat verknalt je slaap/waak-ritme’), muziek luisteren is een compromis. Ik vroeg me paniekerig af, als mijn lijf nu al zo jeukerig is, dan beloofd dat weinig goeds voor de komende nacht. Weer die angst. De angst om weer een nacht half wakker door te moeten. De angst om weer in de negatieve spiraal te belanden. Ik wilde janken, werd boos op mijzelf, op mijn lijf, op de wereld. Ik huilde niet. Ik vond dat ik mijzelf niet mocht laten meeslepen door de boosheid, dat ik mij niet mocht verdrinken in zelfmedelijden.
Uiteindelijk zou ook deze dag voorbij gaan.
Uiteindelijk zou ik ook deze dag overleven.
Uiteindelijk komt De Slaap wel weer.
Ik kan dit.
Ik heb het al vaak gedaan.