Wattenhoofd

Beste mevrouw,

Mijn excuus voor het lelijke scheldwoord wat mij ontglipte toen ik U vanmorgen passeerde.

Het is wellicht goed om U mee te nemen aan wat er aan dat scheldwoord vooraf ging.

Ik stond vanmorgen op met een hoofd vol watten. Gelukkig geen Corona watten, wel mijn ‘normale’ depressie watten. Na een ontbijt en een extra kop koffie voelde mijn hoofd nog steeds niet beter. Op het programma stond voor vandaag een rondje hardlopen. Wattenhoofd of niet. Ik bedacht me waar ik heen zou gaan. De saaie polder in of zou ik naar het Amsterdamse bos kunnen. Zouden daar te veel wandelaars, fietsers en loslopende honden zijn of zou het meevallen. Het was een doordeweekse dag op een rustig tijdstip, dus ik besloot een rondje door het bos te dwalen. Soms klaart de mist in mijn hoofd op van een rondje dwalen in het bos.

Als ik iemand achterop loop kondig ik mijn komst altijd vriendelijk aan met een ‘goedemorgen’ of ‘goedemiddag’. Mensen schrikken dan minder en het is gemakkelijker om ruimte voor elkaar te maken. Loop ik iemand tegemoet dan krijgt hij/zij ook meestal een vriendelijke groet van mij.

Zo af en toe kom ik een wandelaar met één of meerdere honden tegen. Dan schrik ik altijd even, sinds die ene hond vorig jaar aan mijn kuit hing. Meestal gaat het goed, vaak luisteren de honden naar het baasje of is het baasje zo vriendelijk zijn/haar hond even bij zich te roepen, zodat we elkaar kunnen passeren zonder struikelpartijen. Ik bedank of knik altijd even, afhankelijk van hoeveel adem ik nog over heb.

U kreeg vandaag een lelijk scheldwoord van mij toen ik u tegemoet liep. Ik kan me voorstellen dat U schrok. U zag mij namelijk niet aankomen, wandelend midden op het pad, druk kijkend op uw telefoon.

Rond U liepen drie kleine honden (ik neem maar aan dat ze van u waren) kriskras over het pad. Ik ontweek hond 1, vervolgens hond 2, gleed uit in de modder, bleef net overeind en struikelde bijna over hond 3. Toen ontglipte mij dat lelijke scheldwoord. U keek verontwaardigd op van uw telefoon en uitte ook wat woorden. Ik kon u niet verstaan (de toon was niet erg vriendelijk) want ik was U al voorbij. U en uw honden mogen daar inderdaad zijn, net als ik. Wie er voor wie aan de kant moet? Geen idee. Wie heeft de meeste of minste rechten? Wie moet er wijken voor een boze bui?

Eigenlijk was daar een aanlijnplicht voor de honden. Ik vermoed dat U dát bordje gemist heeft. Overigens maakt het mij ook niet uit of een hond wel/niet aangelijnd is. Over de 10 meter lange lijn struikel ik nog steeds als een hond kriskras over het pad rennend de grenzen van de lange lijn opzoekt.

Tijdens mijn laatste kilometers dacht ik na. Honden, wandelaars, fietsers en hardlopers. Allemaal in dat toch best wel grote Amsterdamse bos. Fietsers mogen fietsen op paden waar ook wandelaars mogen wandelen. Honden lopen los ook daar waar een aanlijnplicht is. Mensen houden meestal rekening met elkaar en soms niet.

Als ik fietser ben, erger ik mij soms aan de wandelaars en zomaar overstekende honden of kinderen op ‘mijn pad’. Als wandelaar erger ik mij aan de fietsers op ‘mijn pad’ en als hardloper heb ik vooral schrik van op mij afkomende honden.

Ik hou van duidelijkheid en regels waar iedereen zich ‘gewoon’ aan houdt. Echter de ‘toegestaan mits’-regels die er in het Amsterdamse bos zijn, scheppen vooral ergernis. Ik geloof niet dat méér regels een oplossing zijn. Ik zou het wel fijn vinden als we allemaal wat meer rekening met elkaar houden. In mijn geval betekent dat, dat ik het fijn zou vinden als U (en alle andere hondenbezitters) uw hond leren om koers te houden én niet zomaar enthousiast op een willekeurig persoon af te rennen. Ik zal proberen rekening te houden met het feit dat ik vandaag gewoon pech had dat ik juist U en uw hondjes moest treffen.

Een volgende keer ga ik mét wattenhoofd wel in de saaie polder hardlopen en wacht ik met mijn bosrondjes tot ik een helder hoofd heb en U weer vriendelijk toe kan knikken.

Want wellicht had U gewoon ook uw dag niet.

Zoveel mogelijk tenzij noodzakelijk

‘Beperk het aantal contacten tot het noodzakelijke’,  ‘werk zoveel mogelijk thuis’, ‘dringend advies een mondkapje te dragen’. Ik word onrustig van dit soort adviezen. Wat is ‘zoveel mogelijk’? Wanneer is iets ‘noodzakelijk’?

Een mondkapje in het OV is verplicht, een mondkapje in openbare binnenruimte is een dringend advies. Een mondkapje is niet helpend, een mondkapje is wél helpend.
1,5 meter afstand, is helpend of niet. Je verplicht het. Of niet.

Samenkomsten van meer dan 30 personen (binnen) en meer dan 40 personen (buiten) mogen niet. Samenkomsten met grotere groepen bij een religieuze gelegenheid of demonstratie mogen wél.

Volgens mij maakt een virus geen onderscheid tussen het soort groep of het doel van een bijeenkomst…

Onduidelijke regels leiden tot creatief denken: als ik een bijeenkomst onder het mom van ‘religie’ of ‘demonstratie’ hou mag het wel. Wat is de definitie van ‘religie’ of ‘demonstratie’ eigenlijk. Komen daar dan nog meer (on)duidelijke regels (en uitzonderingen) voor?

Wat is ‘noodzakelijk’? Dit is voor iedereen anders. Iedereen heeft zijn eigen normen en grenzen. De één vindt het noodzakelijk één keer per week naar kantoor te rijden voor de noodzakelijke contacten. De ander vindt dat niet. De één vindt het noodzakelijk met vrienden te blijven samenkomen, de ander niet.

Dat maakt het leven voor mij ingewikkeld.

Is het noodzakelijk dat ik boodschappen bij de supermarkt doe? Nee, ik kan ze ook bestellen. Is het noodzakelijk dat ik een afspraak met een vriend(in) maak? Nee, ik kan ook (beeld)bellen. Het (beeld)bellen zelf is wél een enorme drempel voor mij, moet ik mezelf dan ‘opofferen’ voor het algemeen belang? Is het noodzakelijk dat ik het huis uit kom, me onder de mensen begeef? Nee, dat is niet noodzakelijk, wél wenselijk.

Wenselijk is niet het zelfde als noodzakelijk.

Wat is ‘zoveel mogelijk’? Zorg ik dat er altijd 1,5 meter tussen mij en de ander zit? Met als gevolg dat ik het gevoel heb dat ik constant van mijn lijn afwijk tijdens het wandelen of hardlopen? Dat ik in de supermarkt netjes wacht tot ik bij de bananen kan? Bij mij in de buurt kun je dan rustig blijven wachten… er gaat vrijwel altijd iemand ‘even’ tussendoor.

Mag ik wél knuffelen met die ene (of twee? of drie?) vriend(in) of moet ik het gemis aan warm fysiek contact voor lief nemen in het kader van het algemeen belang?

Ik ben niet bang om ziek te worden. Ik ben wél bang om aangesproken te worden dat ik ‘de regels’ overtreed. Ik ben continu op mijn hoede, zoek een plekje waar ik niemand in de weg sta, als ik boodschappen doe. Ik zoek een rustig wandel- of hardlooprondje uit. De realiteit is dat ik altijd wel ergens in de weg sta of iemand tegenkom. Moet ik persoonlijk ongemak accepteren in het kader van het algemeen belang?

Ik word er bozig van. Als iemand zijn grenzen anders trekt dan ze volgens mijn interpretatie van de regels zijn. Als iemand besluit dat iets wél noodzakelijk is, terwijl ik mij datzelfde ontzeg. Bijvoorbeeld als iemand wél naar een samenkomst gaat. Tegelijkertijd besef ik dat dit wellicht het enige uitje sinds lange tijd voor die ene persoon kan zijn. Wie ben ik om daar wat van te vinden?

Zelf overtreed ik soms (on)bewust ‘de regels’ en dat zorgt voor een intern conflict achteraf. Het wringt: ik doe iets wat niet mag. Ik stapte vorige week met twee personen in een lift, waar maar één persoon in mocht. Ik gaf een paar weken geleden wél een knuffel en ik pakte ook ‘even snel’ de paprika in de supermarkt, terwijl ik te dichtbij stond.

Beperking of toestaan van iets, zorgt altijd voor een gevoel van ongelijkheid bij de ander. Zeker als het iemand persoonlijk treft. De belangen zijn groot. Voor de een betekent een beperking wel/niet verliezen van inkomen, voor de ander betekent het wel/niet verliezen van mentale gezondheid. Bovendien, wat doe je als iemand toch ‘de regels’ overtreedt?

Er komt een lobby op gang. Demonstraties (die géén bijeenkomsten zijn…) volgen. Men vecht voor zijn eigen plek én zekerheid. Degenen die het hardst schreeuwen, worden gehoord. Er volgen weer uitzonderingen op de uitzonderingen van de regels of adviezen. De cyclus start op nieuw: beperkingen, schreeuwen, aanpassen.

Ondertussen worden de regels van het leven steeds onduidelijker. Net als ik denk ze een beetje te snappen en er meer (of juist minder rigide) mee kan omgaan, veranderen ze weer. Of toch niet…

Even had ik hoop, tijdens de persconferentie (van 28 september), dat er meer duidelijkheid zou komen. Wél gewoon overal mondkapjes (of juist niet). Wél groepen of géén groepen. Wél reizen, niet reizen.

IJdele hoop bleek dat.

Mijn wens om op te lossen in het niets wordt steeds groter…

Kleine blauwe pilletjes

Kleine blauwe pilletjes slik ik. Een uurtje voor ik naar bed ga, sinds ik afgelopen dinsdag bij mijn huisarts was. Ik was voor een ‘zakelijk’ gesprek bij haar, over het “Depressie in de Wijk-project: #ikhebjenodig”. We bespraken de voortgang van het project en mijn rol in het team.

Ze vroeg ook hoe het de afgelopen twee weken op Texel was. Ik moest huilen en zei eerlijk dat het even vreselijk was als thuis. Het gevoel van schaamte en teleurstelling is groot. Ik had zo mijn best gedaan om zonder verwachtingen naar Texel te gaan. Blijkbaar had ik tóch onbewust de hoop dat het op Texel makkelijker zou gaan. Dat het makkelijker zou zijn om mijn dagen door te komen. Dat ik mezelf er makkelijker toe kon zetten om een rondje te wandelen of te rennen. Dat ik zelfs misschien weer wat zou slapen. Het eerste weekend had ik gezelschap van een vriendinnetje. Zij hielp mij met opstarten, met de omgeving wat te verkennen, samen te eten, een rondje rennen en vooral heel veel bij te kletsen.

Teleurgesteld was ik toch, dat het allemaal even moeilijk bleek als thuis. Ik probeerde er wél wat van te maken: Op tijd opstaan, ook na de zoveelste bijna slapeloze nacht. Naar buiten, ook als het regende. Ik registreerde mijn wandel- en renrondjes op Strava, mét foto’s die per ongeluk prachtige bleken te zijn. Ik schreef dagelijks een uurtje aan het eindrapport voor mijn subsidieproject. Langer kon ik me niet concentreren. Maar ach, ik had geen haast en uiteindelijk komt het rapport vast af. Ik dronk ‘s middags warme chocolademelk en stak het haardvuurtje aan in mijn huisje. Het was een fijn warm huisje, maar toch kreeg ik het niet warm. Er zaten veel te veel uren in de dag. En in de nacht.

Ik kreeg het bericht dat mijn buurvrouw kanker heeft en dat ze niet meer beter wordt. Ik werd misselijk toen ik het bericht las. Ik kon niet even naar haar toe om haar een knuffel te brengen. Ze schreef me: “blijf maar daar, je kunt toch niets doen, die knuffel komt later wel”. Zij gaat dood, ik niet en ik wil wel dood. Ik kreeg het bericht dat de vader van een vriendin overleden was. Hij was al op leeftijd en is dood. Ik niet en ik wil wel dood. Wrang. Wreed.

Ik hield het vol en bleef, want de depressie zou, zonder mij, niet achterblijven op Texel. Aan het eind van mijn verblijf, reed ik terug naar huis, zonder verwachting dat het beter zou gaan als ik weer thuis zou zijn. Thuisgekomen was daar weer die teleurstelling, blijkbaar had ik toch wéér onbewust hoop gehad. Ik voelde me niet beter. Ik bracht mijn buurvrouw haar knuffel. Het voelde Wrang. Wreed.

Ik sprak af met een vriendinnetje om afgelopen zondag 16 km te gaan rennen. Ter voorbereiding op de Halve van Egmond die we half januari samen gaan rennen. Het rennen en kletsen ging best, het weer was prima. Na een kilometer of 10 merkte ik dat er zich een blaar op mijn hak gevormd had. Samen met mijn grote teen (die al een tijdje een pijnlijke blauwe teennagel heeft) plaagden ze mij behoorlijk. Het deed pijn, maar het was te doen. Opeens was daar de zijkant van mijn voet die pijn deed van mijn enkelbrace. Normaal voel ik die pijn de eerste twee kilometers, nu pas rond kilometer 12. De pijn werd erger en erger. Ik negeerde het, want het zou vast over gaan net als altijd. Het ging niet over. De laatste kilometers waren hel. Thuis trok ik mijn schoen, brace en sok uit. Die monsterblaar zat er inderdaad. Erger was dat de zijkant van mijn voet zo enorm veel pijn deed, dat ik de rest van de middag er niet meer op kon staan. Ik vreesde het ergste: geen Halve van Egmond.

Gelukkig herstel ik blijkbaar vrij snel, de volgende dag kon ik er alweer op staan. Mijn planning was Tweede Kerstdag een rondje rennen, mits ik de dag daarvoor pijnvrij kon wandelen. Op Eerste Kerstdag maakte ik een wandeling. De pijn van de kneuzing was bijna over, helaas was de pijn aan mijn teen enorm. Thuisgekomen bleek er zich een blaar onder mijn nagel gevormd te hebben. Zucht.

Ik begon me zorgen te maken. Niet alleen over of ik de Halve van Egmond wel zou kunnen lopen, maar ook over mijn oog. Mijn ooglid deed pijn en ik was op kerstochtend wakker geworden met een dichtgeplakt dik oog. Niet goed, nog nooit gehad. Kortom, ik maakte voor de tweede keer deze week een afspraak met een huisarts. “Dat ooglid is ontstoken, niet ernstig, gaat vanzelf over. Kan wel een paar weken duren”, zei ze. “Lekker dan”, dacht ik: het kijkt namelijk niet zo fijn met een half gesloten oog.
Het oogt ook niet echt fraai…

Ik vroeg de huisarts ook naar mijn teennagel te kijken en vroeg of ze het blauwe stuk er niet af kon halen, zodat het daaronder eindelijk kon genezen. Nope, dat kon niet. Nagel was te kort. Eerst laten groeien. Zoveel mogelijk op blote voet, niet hardlopen en afwachten of er ‘gezonde’ nagel komt. Conclusie: geen Halve van Egmond, wéér wandel- en hardlooppauze, daarna wéér opnieuw opstarten met trainen. Zucht.

Ik begin de moed te verliezen, na weer een tegenslag. Ik heb de reserve gewoonweg niet meer om met deze kleine tegenslagen om te gaan. Mijn huisarts stelde tijdens ons gesprek van dinsdag (dat geen consult was, maar het toch ook werd) voor om nieuwe pillen uit te proberen. Zij had goede hoop. Ik niet. Mijn wanhoop neemt toe. Die wanhoop is de reden dat ik toch weer een pilletje wil uitproberen.

Vanavond neem ik dus weer mijn kleine blauwe pilletje, een uurtje voor het slapen gaan. Het zou me moeten helpen met slapen. De apotheker vertelde me: “Het duurt een week of zes voor je het gaat merken. Je mag een week niet autorijden en je wordt er moe van…”
Ik ken die riedel.  Ik heb hem al een keer of zes gehoord.

Toch tuin ik er iedere keer weer in: die hoop.
De hoop op beter slapen. In de hoop me beter te voelen.
In de hoop dat het leven mét slaap iets makkelijk wordt.

Weg

Ik weet het al een tijdje. Ik moet weg bij de ggz-instelling waar ik onder behandeling ben. Ik ben er al veel te lang (drie jaar ipv twee jaar) toch blijf ik behoefte houden aan ondersteuning. Niet zo zeer ‘behandeling’, maar ondersteuning ten tijde van diepe depressie en begeleiding in betere tijden. Begeleiding over hoe ik met mijn emoties en de uitdagingen van ‘het leven’ kan omgaan. Het is nu een ‘goed’ moment om op zoek te gaan naar een vrijgevestigde behandelaar, aangezien mijn huidige behandelaar van afdeling wisselt. Deze keer kan ik echt niet meeverhuizen, ik pas emotioneel dan wellicht wel in haar doelgroep (jong volwassenen), maar qua biologische leeftijd ben ik te oud…

Het is ook een ‘slecht’ moment om te moeten wisselen van behandelaar, zo midden in een depressie. Wisselen betekent namelijk ook keuzes maken en actie ondernemen van mijn kant. Niet mijn sterkste punten, zeker niet nu. Gezamenlijk schreven mijn behandelaar en ik een brief naar mijn huisarts, met het verzoek mij te ondersteunen in de zoektocht naar een nieuwe behandelaar. Ik heb wat wensen, die eigenlijk eisen zijn…

Zo moet hij/zij bekend zijn met schematherapie, bereid zijn te willen ondersteunen in plaats van te willen behandelen (met als doel ‘beter’ worden) én wellicht het belangrijkste ik moet niet binnen een jaar klaar hoeven zijn. Ik wil er kunnen blijven, zolang ik daar behoefte aan heb. Geen eenvoudige opgaaf, die zoektocht. Via mijn huisarts kwam ik bij de POH terecht (de Praktijk Ondersteuner van de Huisarts), zij is zelf psychologe en heeft een uitgebreid netwerk. Dat is waar het mij om gaat, dat mijn verwijzer de werkwijze van mijn nieuwe behandelaar kent. Ik wil niet zomaar een naam van het wereldwijdeweb plukken. Ik wil iemand die past bij mijn hulpvraag (dat ik dit woord ooit nog eens zou gebruiken…). Nadat de POH mijn dossier gelezen had, kwam zij in een gesprek met twee namen van behandelaren die wel bij mijn hulpvraag zouden kunnen passen. De keerzijde was dat ik voor beide behandelaren 40 autominuten zou moeten reizen. Een groot nadeel. Maar een overkomelijk nadeel, als de ‘klik’ er zou zijn.

Thuisgekomen bestudeerde ik van beiden hun website, beiden leken aan te bieden wat ik zocht. Ik las vol vertrouwen verder tot ik bij de wachttijden aankwam. Maar liefst 6 maanden wachten! Dat zou betekenen dat er een groot gat zou ontstaan tussen het einde van het contact met mijn huidige behandelaar (eind november) en de start van het nieuwe. Ik besloot beide behandelaren te mailen om te vragen of het mogelijk was een kennismakingsgesprek te hebben op relatief korte termijn. Zo konden we samen kijken of er iets van een klik was, waarna ik kon besluiten op de wachtlijst plaats te nemen. Eén behandelaar mailde terug dat ze een patiëntenstop had. De andere behandelaar mailde terug dat ik begin december een kennismakingsgesprek kan hebben.

Afgelopen weken sprak ik met mijn behandelaar over hoe we dan die wachttijd gingen overbruggen? Ze gaf aan dat ze met niet liet vallen en dat er een oplossing zou komen. We planden in januari nog een afsluitgesprek en dan zouden we een plan maken voor de komende maanden. Eén van de opties was overbrugging bij haar opvolger. Dat zie ik niet zo zitten, want dan moet ik dus twee keer een nieuw wentraject met een voor mij onbekende behandelaar aangaan. Ik zelf heb sterk de voorkeur om ter overbrugging een bekende therapeut uit eerdere behandeltrajecten te zien (mijn drama- of PMT therapeut). Ik durfde deze optie bijna niet voor te stellen. Ik vroeg het haar, terwijl ik de woorden ‘dat zal wel niet mogelijk zijn’ in slikte. Mijn behandelaar gaf aan dat dit misschien wél mogelijk was. Wellicht kon ze me toch zelf nog zien als haar agenda in januari nog niet vol was. Ze gaf me hoop.

Op enig moment brak ik. Ik vond en vind het zo oneerlijk (een beter woord heb ik even niet). Er wordt nu van mijn gevraagd, vertrouwen en geduld te hebben dat het goed komt. Ik (over)leef nu met een enorme onzekerheid over wat er na half januari gaat gebeuren. Aan de ene kant is het fijn dat er misschien overbrugging kan van een bekende therapeut (drama/PMT) of mijn eigen behandelaar, aan de andere kant is ‘de misschien’ niet prettig. Ik probeerde dat aan te geven, maar durf dan niet hard genoeg te roepen. Ik wilde vragen: Kun jij niet voor mij nagaan of de drama/PMT therapeut überhaupt ‘mag’? Maar ik durfde het niet. Uit angst voor het antwoord. Dat het niet mogelijk was. Of dat ze dat op dit moment niet kon zeggen.

Narrig en boos werd ik, net als een puber. Wellicht ben ik toch geschikt voor de jong volwassenen poli… Ik was boos op hoe ‘het’ nu eenmaal werkt in GGZ-land. Ik was boos op de POH dat zij mij een naam doorgegeven had van iemand die geen optie was. Ik had verwacht dat de POH dit van te voren gecheckt had. Toen ik deze verwachting deelde met mijn behandelaar, zei zij dat dat niet gebruikelijk is en dat het inderdaad logisch is dat ik als cliënt daar zelf achteraan ga. Ik gaf terug dat dit nu juist is wat ik normaal gezien al lastig vind, maar in een depressie echt heel moeilijk vind. Eigenlijk had (en heb) ik gewoon de oerbehoefte om verzorgd te worden. Ik voel me alleen staan, terwijl ik steeds te horen krijg: ‘je staat niet alleen, dit doen we samen’. Een boodschap die voor mijn gevoel tegenstrijdig is, niet klopt. Ik voel me namelijk wél alleen staan. Ik moet zélf dealen met de, voor mij, onverdraaglijke onzekerheid.

Natuurlijk weet ik dat deze kwestie ‘oud zeer’ raakt. Natuurlijk weet ik dat dit verdriet en deze boosheid niet passend is bij de situatie van nu. Maar het voelt wél zo. Ik ga op zoek naar controle, over het proces. Ik wil de gaten opvullen. Zekerheden zoeken, zodat ik dat gevoel van bengelen aan een dun draadje in een grote leegte niet voel. Ik verwacht dan van de ander dat die mij helpt mijn onzekerheden met zekerheden te vullen.

Wat me op zo’n moment extra verdrietig maakt, is dat ook de boodschap ‘dit is nu eenmaal het leven, het hoort erbij’ en ‘het verdriet/de boosheid mag er zijn’ er vaak achteraan komt. Voor mij werkt dat niet geruststellend of troostend. Mijn interpretatie van deze van deze boodschappen (ten tijde van depressie) is altijd: ‘stel je niet aan!’ Mijn hoofd trekt de onterechte conclusie dat ‘het er mogen zijn van de emotie’ betekent dat je de pijn niet voelt. Daar ontstaat de kortsluiting: Ik voel de pijn wél, dat vind ik verwarrend. Het voelt alsof die pijn nooit meer weg zal gaan. Ik wéét dat dat niet zo is, maar ik geloof het niet en ik vertrouw er al helemaal niet op.

Aan het einde van de sessie droogde ik mijn tranen en stapte in de auto. Ik reed naar huis, terwijl de tranen over mijn wangen biggelden. Ik dacht twee dingen: ‘deze tranen moeten wél opgedroogd zijn voor ik thuis ben, want stel dat de buurvrouw toevallig buiten is dan ‘moet’ ik van alles uitleggen’. En ik dacht: ‘over een klein uur heb ik een telefonische afspraak met de POH, wel handig als ik dan uit het drama ben’. Ik had de opdracht van mijn behandelaar gekregen om aan mijn POH te melden dat mijn verwachting was dat de POH de beschikbaarheid van de nieuwe behandelaren gecheckt zou hebben, voordat ze deze aan mij voorlegde. Mijn POH reageerde dat ze inderdaad niet wist dat er een patiëntenstop was bij die ene en dat de POH hier ook normaal gezien niet van op de hoogte is. Uiteraard vond ze het wél vervelend voor mij. We hadden overigens verder een prettig gesprek, waarin ze aangaf dat ik een complexe hulpvraag had en ze echt wilde dat ik bij de juiste behandelaar terecht kwam. Ze zei ook dat ik mocht zeggen als ik totaal geen ‘klik’ zou hebben met mijn mogelijke nieuwe behandelaar bij het kennismakingsgesprek, dan zou ze verder in haar netwerk gaan zoeken.

Ik blijf me nu echter afvragen welke toegevoegde waarde het melden van mijn verwachtingsprobleem aan de POH nu oplevert. Normaal gezien houd ik altijd mijn mond in dit soort situaties en ik vermoed dat ik dat in toekomstige gelijksoortige situaties weer ga doen. Mijn frustratie wordt hier namelijk niet minder van. Ik wist al dat de POH met alle goede bedoelingen mij wilde helpen (ze had zich echt uitstekend voorbereid op dat eerste gesprek). Ík had me niet mentaal voorbereid dat ‘vol’ een optie was. Ik had me enigszins voorbereid op een wachttijd (geen zes maanden, maar enige maanden).

Kortom ik heb weer een toevoeging op mijn ‘niet-vergeten-dat-dit-ook-kan-gebeuren-lijstje’…

Vrijwillig of gedwongen?

Vandaag interviewde ik een behandelaar voor mijn subsidieproject. Dit project gaat over hoe de poli Depressie het nazorg/herstel-traject voor cliënten kan verbeteren. Hierbij liet ik haar de resultaten van een brainstormsessie (of te wel een ‘focusgroep’) met cliënten zien. Ik opende mijn presentatie en het oog van de behandelaar viel direct op mijn functietitel: ‘vrijwillig ervaringsdeskundige’; rechtsonder op de sheet.
Lachend zei ze: “moet dat eigenlijk niet ‘gedwongen’ ervaringsdeskundige zijn?”

Er zijn o.a. op het wereldwijdeweb best wat discussies gaande over wanneer je jezelf ‘ervaringsdeskundige’ zou mogen noemen. Een omschrijving is: “De essentie van ervaringsdeskundigheid is het ‘vermogen om op grond van eigen herstelervaring ook aan anderen ruimte te bieden, mogelijkheden aan te dragen en perspectief te geven voor herstel’. (uit: Handreiking voor de inzet van ervaringsdeskundigheid vanuit de GGZ, 2012). Om jezelf een ervaringsdeskundige te noemen, is dus méér nodig dan het ‘hebben’ van ervaring. Open reflecteren op je eigen en andermans handelen is bijvoorbeeld een vaardigheid die nodig is voor een professionele ervaringsdeskundige.”

Het gaat mij er niet om of ik mijzelf nu wel of niet een ervaringsdeskundige zou mogen noemen. Ik hanteer de term ‘ervaringsdeskundige’ omdat dat een gangbare term is binnen de wereld waarin ik vrijwilligerswerk doe. Ik ervaar zelfs enige druk om de term ‘deskundig’ te gebruiken, omdat dit hoge verwachtingen kan opwekken. Want misschien ben ik wel minder ‘deskundig’ dan dat men op grond van mijn functietitel zou verwachten?

Ik vind het prettig om ‘vrijwillig’ expliciet te benoemen, omdat dat mij ruimte geeft om op mijn manier en tempo aan mijn project te werken. Het werkt voor mij drempelverlagend zou je kunnen zeggen. Voor mij is het een soort verwachtingsmanagement naar die ander toe, in de trant van: “ik doe wat ik kan, wanneer ik het kan, maar verwacht vooral niet teveel van mij…” Aan de andere kant zit ook de opmerking: “vrijwillig is niet vrijblijvend” in mijn achterhoofd en daarmee weet ik mijzelf meer dan genoeg druk op te leggen.

De opmerking die de behandelaar maakte over ‘gedwongen’, zette mij aan het denken. Ik heb er namelijk niet vrijwillig voor gekozen om ervaring te hebben met depressie. In die zin ben ik dus een ‘gedwongen’ ervaringsdeskundige, die zich vrijwillig inzet. Een interessant perspectief en een nog langere functietitel… Weglaten dus maar dat ‘vrijwillig’. Misschien ook maar gewoon weglaten dat ‘ervaringsdeskundige’.

Mijn naam is genoeg, ik ben tenslotte wie ik ben en ik doe wat ik doe.

Het ‘gat’

Mensen kunnen mij niet bozer krijgen dan door te roepen: “ja, het is logisch dat je je rot voelt, het gat na ….(bijvoorbeeld: de Socialrun) zal wel groot zijn”. ‘Boos’ is een lastige emotie voor mij. Ik vind dat boosheid er niet mag zijn en ik doe over het algemeen mijn best die te onderdrukken. Wat natuurlijk niet lukt en ervoor zorgt dat de boosheid er op een onhandig moment vol uit knalt. Dus deze keer doe ik het anders. Ik schrijf er een blog over…

Die zin roept de volgende gedachtenkronkels bij mij op. Ten eerste: ik voel me rot, mijn omgeving koppelt dat aan de stilte na een storm DUS ik mag me niet rot voelen, want er is een goede reden dat ik mij rot voel.

Ten tweede: dat ‘gat’ was er vóór de storm (bijvoorbeeld de Socialrun) ook al. Dat ‘gat’ is er een groot deel van mijn leven al. Het voelt alsof de depressie weggewuifd wordt, als iets dat niet mag bestaan, maar wat er voor mij een groot deel van de tijd helaas nog is.

“Men” is geneigd een verklaring voor mijn stemming te zoeken. Want als de verklaring er is dan is er meestal ook wel een advies of een oplossing aan te koppelen. Ik zou bijvoorbeeld moeten kijken naar wat er wél allemaal goed gegaan is. Naar die mooie momenten, die er wel degelijk zijn en die ik zelf ook als waardevol heb ervaren. Het zoeken naar een verklaring is logisch dat heb ik zelf ook lang gedaan (en doe ik soms nog steeds), het helpt niet: het rotgevoel blijft.

Door een advies of oplossing zou ik me dan beter moeten voelen. Dát zorgt bij mij juist voor een versnelling van de neerwaartse spiraal: ik krijg ongevraagd advies, waar ik op dat moment niets mee kan. Ik voel me rot dat ik het advies niet aanneem en uitvoer of er zelfs afwijzend, kribbig op reageer. Ik voel me rot dat áls ik dat advies wél opvolg, ik me nog steeds rot voel en niet durf te zeggen dat hun advies niet helpt, omdat ik hen dan weer teleurstel.

Ik durf niet te zeggen dat ik verzuip in de chaos. Dat mijn brein overuren maakt, dat ik niet meer kan slapen, dat ik niet meer kan structureren, dat ik niets meer kan oppakken, dat alles een opgaaf is. Dat ik niet meer kan nadenken, niet meer kan schrijven, niet meer kan lezen, geen concentratievermogen meer heb, mezelf ‘er’ niet meer toe kan zetten.

De ‘beste’ opmerking die ik laatst kreeg was van een vriendin, een paar dagen na de storm van de Socialrun. Ze schreef me: “… haal het niet in je hoofd om streng op jezelf te zijn, dat het fout is het nu zo zwaar te hebben, terwijl je blij en trots zou moeten zijn door alles wat je bereikt hebt..”. Dat is een goed voorbeeld van steunende woorden, die voor mij wél helpend zijn. Ik voelde me erkend in mijn rotgevoel. Ook het binnenin verscheurd voelen, tussen wat ik zou moeten voelen (trots & blijdschap) en het feit dat ik dat niet meer voelde, die teleurstelling, verwoordde ze voor mij.

Ik baalde er de maandagavond na de Socialrun al zó van dat ik de blijdschap van zondagmiddag niet meer kon voelen. Ik kan naar die blijdschap kijken door foto’s en filmpjes te bekijken, maar ik kan het niet meer voelen. Ik ben een observator geworden. Dáár baal ik nog het meeste van. Ik had zó gehoopt dat het mooie gevoel deze keer nog even aan zou houden. Dat ik nog even zou mogen genieten van wat uren slaap, van de saamhorigheid, van de blijdschap, van het voelen. Het was allemaal al plotseling weer weg voor ik het door had. Ook al deed ik nog zo mijn best om ‘in het moment’ te blijven, om te blijven voelen.

Dát is wat ‘het gat’, de stilte na een storm, voor mij is. Ik val er nog vaak in. Elke keer moet ik weer de moed en kracht verzamelen om wéér uit dat gat te klimmen. Vaak denk ik: ik blijf deze keer liggen, ik kan het niet meer opbrengen.

Dus lieve mensen, met alle goed bedoelde opmerkingen: het is niet helpend om te zeggen dat het allemaal wel mee valt, dat het me ook deze keer wel gaat lukken om uit die diepe grot te klimmen.

Het is wél helpend er ‘gewoon’ te zijn, zonder goedbedoelde adviezen mét empathie, een luisterend oor of een knuffel.

De rondleiding

Vorige week kreeg ik tijdens therapie een opdracht: De therapeut zou mij door de gymzaal leiden aan de hand van een door haar vooraf getekende plattegrond. De bedoeling was dat ik mijn ogen dicht zou doen en mij door haar stem liet leiden. Aan het eind van de rondleiding zou ik tekenen wat ik dacht gelopen te hebben. Er waren eigenlijk geen regels. Ik mocht haar vragen stellen, ik mocht mijn ogen tussendoor open doen. De opdracht ging niet om het zo goed mogelijk tekenen van de plattegrond, maar het ging om het voelen wat ik voelde, wanneer ik het voelde.

Ik nam de zaal nog eens goed in mij op, ging op de beginpositie staan en deed mijn ogen dicht. Ik luisterde naar haar stem en begon te lopen. Ze liet me van richting veranderen en ineens kwam haar stem uit een richting die ik niet had verwacht. Ik vroeg me hardop af of ik mocht vragen of ze van plaats veranderd was. De therapeut herhaalde de voorwaarde: “je mag vragen wat je wil”. Ik vroeg haar of ze van plaats veranderd was. Haar antwoord was: “nee”. Ik was in verwarring, want ik was dus blijkbaar niet waar ik dacht dat ik was. Ze liet me verder lopen, ik had mijn ogen nog steeds dicht. Ik dacht dat ik te dicht in de buurt van de muur kwam en strekte mijn armen voor me uit om niet tegen de muur te lopen, mijn stapjes werden steeds kleiner. Ik voelde me een idioot.

Ik bedacht me: “ik kan haar vertrouwen, ze laat me heus niet tegen die muur lopen”. Ik liep aarzelend verder, nog steeds met mijn ogen dicht.

Mijn verwarring nam toe en ik besloot nog een vraag te stellen: “waar ben ik?”, vroeg ik haar. Ze zei me dat ik vlak bij de deur van het materiaalhok was en tegenover het whiteboard. Ze liet me weer verder lopen, ik was overtuigd dat ik tegen de muur zou knallen. Ik vroeg nogmaals waar ik was. Weer kreeg ik een antwoord. Weer was ik nog steeds in de war. Want het klopte niet met mijn gevoel. Ik durfde niet nóg een keer te vragen waar ik was. Ik vond ook dat ik mijn ogen niet open mocht doen om mijzelf gerust te stellen. Ik moest op haar vertrouwen vond ik. Ze liet me weer verder lopen en liet me weer een kwartslag draaien. Ik kreeg nu een gevoel waar ik zou kunnen zijn. Volgens mij was ik vlak bij de basketbalring aan de overkant. Ik deed mijn ogen open en checkte waar ik stond. Ik bleek te staan waar ik dat verwacht had.

Ik bedacht me meteen: “waarom moest je nou kijken? het klopte waar je was, je hebt voor niets een ‘credit’ gebruikt! Je hebt gesmokkeld door je ogen open te doen”. Ik voelde een traantje opkomen, ik vermande me en volgde haar aanwijzingen weer op. Tot ze me uiteindelijk liet stoppen en de oefening voorbij was.

Het was tijd om mijn plattegrond te tekenen. Ik voelde de tranen opkomen. Ik wist alleen zeker waar ik begonnen was, waar ik bij de basket was en waar ik geëindigd was. Ik kon de lijntjes tussen die punten niet verbinden. Het liefst had ik mijn pen neergelegd na het zetten van drie kruisjes. Ik trok toch wat lijnen, omdat ik vond dat ik toch iets op papier moest zetten, al was ik er zeker van dat het niet “goed” was.  

Ineens kon ik de tranen niet meer tegenhouden. Ik huilde van frustratie.
Frustratie, omdat ik mezelf zo tegenwerk.
Frustratie, omdat ik schrok van de heftigheid van mijn reactie.
Frustratie, omdat ik schrok van mijn verwarring
Frustratie, omdat ik niet eens een ‘niet-resultaat-gerichte’ opdracht kon volgen.

De opdracht was: doen waar je je comfortabel bij voelt. Ik had de hele rondleiding met mijn ogen open ‘mogen’ doen. Ik had duizenden vragen mogen stellen om mezelf gerust te stellen. Voor mij had dat gevoeld als vals spelen. Ik moest weer zo nodig streng voor mijzelf zijn.
Ik kreeg complimenten, dat ik wél twee keer gevraagd had waar ik was, dat ik wél mijn ogen open gedaan had. Ik probeerde de complimenten aan te nemen. Het lukte maar deels.

Mijn therapeut legde mij uit dat ik mijn emoties niet hóef te onderdrukken, maar dat ik ze mag laten gaan. Als de emotie ‘overdreven’ is voor het moment, mag ik nog steeds voelen wat ik voel en aangeven waar ik behoefte aan heb. Ook al vind mijn hoofd dat ik me niet zo moet aanstellen.

Ze zegt dat ik beter in het bijzijn van de therapeut (of vrienden) mijn emotie kan tonen, dan dat ik later op de dag weer depressief thuis zit. Nu tonen, leidt tot korte en heftige emotie. Onderdrukken zou leiden tot langdurige malaise.

Tussentijds stil staan bij wat ik voel.
Tussentijds emoties de ruimte te geven.
Voelt raar en onwennig.

Verdwalen op weg naar het paradijs

De laatste tijd lijk ik steeds weer te verdwalen. Ik verdwaal in een wirwar van gedachtenstromen. Gedachtenstromen die niet willen stoppen, ook al doe ik zo mijn best om ze in rustiger vaarwater te krijgen. De gedachtenstromen gaan door mijn hoofd, terwijl de elektrische schokken door mijn lijf gaan. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om te slapen. Ik vraag me af hoe andere mensen dit doen:  ‘gewoon’ gaan slapen. Ik vraag me af hoe ik dat zelf eigenlijk doe, die nachten dat het wel ineens lukt te vertrekken naar het paradijs. Het paradijs van de gedachtenleegte.

Ook overdag blijft die stroom maar stromen, vooral als ik even niets doe. De stromen kabbelen rustig voort als ik wél bezig ben. Ik hoef er niet per se hele einden voor te rennen. Suf achter de TV hangen, op mijn telefoon klooien, schrijven of een maaltijd bereiden volgens een recept, is ook genoeg. Ik vraag me af hoe ik die woeste wildwaterstromen wat rustiger kan krijgen. Ik vraag me af of de woeste wateren komen, doordat ik weer intensief met mijzelf aan de slag ben.

Het is niet zozeer dat ik meer uren therapie volg. Wel heb ik het schrijven aan mijn boek weer opgepakt. Het uitwerken van interviews van naasten en professionals is soms heftig, soms prachtig en alles daar tussenin. Ik lees ook veel, met name over schematherapie, dat geeft mij nog regelmatig nieuwe inzichten. In tegenstelling tot vroeger, neem ik nu de tijd om de verworven inzichten op mij te laten inwerken. Ik sta bewust stil en geef ruimte aan mijn gedachten en probeer de gevoelens die bij die gedachten horen te voelen en te plaatsten.

Ik merk het nu op als een gebeurtenis in het heden, overweldigende emoties triggert. De heftigheid van de emotie is een reactie op gebeurtenissen uit het verleden. Het triggert ‘oude pijn’. Ik probeer die emotie ruimte te geven en niet weg te drukken, zoals ik vroeger deed. Ik probeer bewust te voelen wat ik voel. Als ik zelf vind dat ik overdreven reageer, op een situatie in het nu, parkeer ik de ratio en voel ik wat ik voel. Ik heb de hoop dat ik mij hierdoor stabieler en uiteindelijk beter ga voelen. Ik heb de hoop dat ik ooit niet meer overvallen word door ‘oude pijn’, maar dat ik alleen de emotie voel die hoort bij het moment. Ik heb niet de illusie dat ik nooit meer pijn zal voelen.

Ergens streef ik wel naar een ‘neutrale’ toestand. Het lijkt me heerlijk om niet steeds die gedachtenstromen door mijn hoofd te voelen gaan. Het lijkt me heerlijk om niet steeds in gesprek te zijn met mijzelf. Het lijkt me heerlijk om niet die ellelange discussies met mezelf te hoeven voeren.

Ik besef ook dat ‘neutraal’ niet bestaat. ‘Neutraal’, is niets voelen en staat gelijk aan een depressie. Als de depressie maar diep genoeg is, valt al het gevoel weg. Wat overblijft is een eindeloze leegte. De eindeloze diepte van eenzaamheid. De continue wanhoop. Wat ontbreekt zijn dan de heftige emotionele stromingen. Het is diep, maar stabiel vaarwater. Het mist wel de lichtheid van het spelen in de golven in de zon.

Ik heb het gevoel dat ik tegenwoordig veel ‘goed’ doe en juist in deze tijden komt de reactie dan ’s nachts. Als ik overdag rustmomenten inlas om stil te staan, heb ik de hoop ’s nachts te slapen. Zeker als het me al een paar nachten gelukt is te vertrekken naar het paradijs. Toch overvallen die gedachtenstromen me dan in de nacht opeens. Ik word daar boos van. Ik vind dat ik overdag al genoeg stil heb gestaan bij alle ingewikkeldheden van de dag. Ik krijg het gevoel dat ik toch iets ‘fout’ doe, omdat ‘het’ niet werkt. Rationeel weet ik dat ik veel ‘goed’ doe. Mijn emotionele “ik” loopt gewoon een stukje achter op mijn rationele “ik” en gaat nog even door met verwerken van de indrukken van de dag.

Ik blijf dromen van het paradijs. Misschien neem ik er vanavond een kijkje. Misschien ook niet.

Dromen mag, toch?

Risico

De kracht van #meedoeniswinnen en “inclusie” ervaarde ik vorige maand. Ik schreef een subsidieaanvraag voor een project waarbij de ervaringsdeskundige de verbindende factor is in het hersteltraject. Ik zag deze subsidieoproep voorbij komen op Twitter en dacht: “wellicht kunnen we daar binnen de kliniek wat mee”. Ik seinde de psychiater in over deze subsidie. Zij mailde mij terug: “goed plan, wil jij een voorstel schrijven”?

Ineens voelde ik druk. De verantwoordelijkheid om deze subsidie binnen te halen, drukte zwaar op mij. Ik zou iets moeten presteren. Ik dacht na over wat we met deze subsidie zouden kunnen binnen de kliniek. Het was een zooitje in mijn hoofd. Bovendien voelde ik me al een tijdje depressief. Gestructureerd nadenken en concentreren zijn dan moeilijk, zo niet onmogelijk. Ik wist wel waar ik heen wilde, maar de woorden wilde zich niet ordenen in mijn hoofd.

Ik dacht: “laat maar zitten, dit kan ik niet”. Eigenlijk was ik bang, bang om te falen. Bang dat men mijn ideeën stom of niet realistisch zouden vinden. Bang om een risico te nemen. Ik besprak de warboel in mijn hoofd met een psychologe. Met haar heb ik de herstelgroep chronisch depressie opgezet, die ik wekelijks (vrijwillig) mag begeleiden. Het lukte me niet om helder te formuleren. Ze moest vast de paniek op mijn gezicht hebben gezien. Ze bleef rustig, stelde mij goede vragen en droeg ideeën aan. Diezelfde ochtend had ik de deelnemers van de herstelgroep al naar hun ideeën gevraagd.

Ik fietste naar huis en ineens begonnen de ideeën zich te vormen tot woorden. Mijn oog viel op het rode armbandje om mijn rechterpols. Ik las #meedoeniswinnen. Natuurlijk! Mijn armbandje heeft gelijk: ik kan gewoon meedoen! Krijgen we de subsidie niet, dan vergaat de wereld niet. Krijgen we de subsidie wel, dan ga ik me dán pas zorgen maken of ik de projectleidersrol wel kan en wil dragen. Thuisgekomen vroeg ik de psychiater of zij hoofdaanvrager wilde zijn. Ze zag wat ik wilde bereiken met de subsidie en stemde toe.

Ik haalde diep adem en begon met het schrijven van het projectplan voor de subsidieaanvraag. Ik mocht helemaal zelf bedenken wat ik erin ging zetten. Ik wist dat ik kritiek zou moeten verdragen op mijn conceptaanvraag. Ik nam een risico. Eerder schreef ik een blog over hoe lastig ik het vind om met kritiek om te gaan. Nu kreeg ik de kans om te oefenen. Ik stuurde mijn voorstel naar de hoofdaanvrager. Zij las de eerste versie en gaf mij kritiek terug.

Tot mijn verassing kon ik haar kritiek verdragen. Zij had heel goed begrepen wat de essentie van mijn plan was. Haar kritiek kraakte mij niet af, maar maakte mijn subsidieaanvraag juist beter. Haar punten leidde tot het scherper neerzetten van de probleemstelling en het einddoel. Haar punten beperkte zich tot de hoofdlijnen en ze had geen kritiek op details of schrijfstijl. Kortom, ze liet mij helemaal in mijn waarde. De bestuurlijk verantwoordelijke, die moest mee tekenen, gaf mij complimenten over de helderheid van de aanvraag. Ik was gewend om aan kritiek altijd het gevoel over te houden dat ik gefaald heb, dat ik het niet goed gedaan heb. Deze keer ervaarde ik de kritiek als steunend en helpend. Een wonderlijke ervaring.

Ik voelde me gezien. Ik voelde mij een gelijkwaardige gesprekspartner. Er werd niet alleen geluisterd naar mijn ideeën, ik kreeg zelfs alle kans om ze uit te voeren. Bovendien kreeg ik de steun die ik nodig had. Ik kon de aanvraag namelijk niet alleen indienen. Ik had de formele steun van de hoofdaanvrager en de bestuurlijk verantwoordelijke nodig. De bestuurlijk verantwoordelijke, die ik helemaal niet ken, stond zomaar achter mijn aanvraag.

Ik nam een risico.
Ik werd behandeld als een gelijke.
Ik werd voor vol aangezien.
Ik mocht meedoen.

Nu maar duimen dat we het project mogen gaan uitvoeren!

Dit blog schreef ik als gastblog voor de Socialrun.

Een uitnodiging

“Zou je een blog voor de Socialrun willen schrijven?”, vroeg Frank mij. Ik voelde me vereerd en antwoordde: “Natuurlijk, wat is het onderwerp en wanneer wil je het hebben?” “Dat mag je helemaal zelf weten, zolang het maar de waarden van de Socialrun laat zien”, was zijn reactie.

Lastig. Ik heb liever een zwart/wit antwoord. Duidelijkheid, grenzen, communicatie over verwachtingen, waar ik dan aan moet voldoen. Of beter gezegd, verwachtingen die ik dan kan overtreffen, zodat ik andere mensen blij kan maken. Zijn antwoord was een grote grijze wolk van mogelijkheden. Ik probeer het deze keer anders te zien. Ik probeer nu kleuren te zien. Ik mag schrijven over wat mij bezig houdt. Over wat ik belangrijk vind.

Mijn geest slaat op hol, bij voorkeur ‘s avonds in bed, als ik eigenlijk wil slapen. De keuzemogelijkheden stapelen zich op. Ik wil zoveel vertellen. De Socialrun is zoveel meer dan een estafetteloop van 555 km in 48 uur door Nederland. De Socialrun staat voor #meedoeniswinnen. Staat voor inclusie en destigmatisering van mensen met een psychische kwetsbaarheid.

Om mijn arm draag ik een blauw en een rood Socialrun armbandje. Nu heb ik nog vaak een trui aan en zijn de armbandjes niet altijd zichtbaar. Soms vraagt iemand mij: “wat is dat eigenlijk, die Socialrun”. Enthousiast begin ik dan te vertellen over de estafette waar ik in september met een eigen team aan mee mag doen. Tegen de tijd dat ik aan kom bij ‘waar het eigenlijk om draait’, merk ik dat ik zenuwachtig word. Dat ik zelfs wat schaamte voel. Dat ik bang ben, voor de vragen en reactie van anderen. Bang voor negatieve reacties vooral.  

Straks wordt het lekker weer. T-shirt weer, dan zijn de armbandjes beter zichtbaar. Ik wil graag vertellen over hoe ik het leven met een chronische depressie vind. Ik schaam me ook voor mijn psychische kwetsbaarheid. Ik schaam me als ik vertel dat ik nu al ruim 2 jaar niet meer werk. Ik voel me minderwaardig. Ik ben bang voor het stigma. Ik ben bang dat anderen mij ook minderwaardig vinden. Ik wil wél vertellen, want ik wil de wereld een klein stukje beter maken. Blij ben ik dus, als mijn armbandje een uitnodigende vraag oproept. Het blijft een split-second inschatting wat ik de persoon over mijzelf wil vertellen.

Ik ‘moet’ er meestal wél, tussen neus-en-lippen door, vermelden op enig moment dat ik wél 16 jaar als accountant heb gewerkt, samen mét mijn chronische depressie. Op het moment dat ik dat vertel, voel ik de verbazing van mensen. Ik voel ook meteen dat ik er dan wél mag zijn. Alsof ‘accountant zijn’ mijn bestaansrecht geeft. ‘Accountant zijn’ geeft in ieder geval aan dat ik niet ‘dom’ ben. Stigma komt niet alleen van die ander. Stigma zit ook in mijzelf. Niet dat ik mezelf zielig vind, maar ik ga er per definitie van uit dat die ander mij ook wel waardeloos zal vinden. Ik dicht die ander een rol toe uit automatisme, zonder te checken of die rol wel passend is.

#meedoeniswinnen, is mijn missie van dit jaar. Ik kan deze missie gemakkelijk koppelen aan het hardlopen. Het laatste jaar probeer ik niet zozeer de voldoening te halen uit sneller en verder hardlopen, maar ik probeer de voldoening te halen uit het meedoen. Op 17 maart start ik met het team van #geefonskleur in Vaals om vanaf daar naar Maastricht te rennen. De kans is heel reëel dat ik wel kan starten maar niet kan finishen. Ik vind het enorm eng om te starten, omdat mijn voorbereiding niet perfect is door een enkelblessure. Mijn zelfvertrouwen was bij mijn eerste marathon gebaseerd op de gedachte: “volg het schema en dan komt het goed”.

Ik zal nu moeten vertrouwen op de kracht van de uitnodiging.
De uitnodiging om met het team mee te rennen.
De uitnodiging om door middel van het dragen van het bandje mijn verhaal te mogen vertellen.