De Socialrun

Als het onwaarschijnlijke, waarschijnlijk wordt

Het lijkt alweer een eeuwigheid geleden dat we op vrijdagochtend 20 september op het startterrein verzamelden. Nadat ik de startformaliteiten had afgerond, liep ik naar ons startrondje en ontmoette ik voor het eerst mijn laatste twee teamleden. Ik voelde gelukkig meteen een klik.

Tot mijn grote verrassing verscheen mijn zusje op ons startrondje om mij een knuffel te brengen en uit te zwaaien. We maakten een zussie-selfie om dit bijzondere moment vast te leggen. Nadat iedereen gereed was liepen we met z’n allen naar het startterrein voor een laatste koffie, broodje en de startfoto. Er hing een bijzondere sfeer op het startterrein. De DJ speelde precies de goede muziek. Ik voelde ‘het’ in mijn hele lijf. De emotie. Het feit dat we écht gingen starten met zijn allen, sloeg bij mij in als een bom. Het ‘onwaarschijnlijke’ was gelukt.

Eenmaal onderweg kreeg ik een ontroerend appje van mijn zusje, waarin ze vertelde het super bijzonder te vinden dat ze bij de start kon zijn én dat ze de ‘stoere zus’ van vroeger weer herkende. Dat zorgde voor stof tot nadenken, tijdens de eerste etappe…

Het was prachtig weer en het lopen ging heerlijk. Ik kwam al snel in het ritme van lopen, wisselen, kletsen en meerijden. Voor mij kwamen de moeilijke momenten veel eerder dan verwacht. Ze confronteerden mij met de dingen die ik nog steeds moeilijk vind: ‘Loslaten’, ‘Onzekerheid’ en ‘het niet aan durven geven wat ik nodig heb’.

Vrijdagmiddag had ik na het lopen van mijn etappe last van een hongerklop, omdat ik er niet aan gedacht had te lunchen tijdens het rennen. We kwamen aan op ons basiskamp en ik had verwacht direct te kunnen eten, maar de magnetron kon de bevroren pasta niet snel genoeg naar mijn zin bereiden. Ik werd humeurig naar mijn teamgenoten. Achteraf voel ik me daar rot over. Iedereen deed tenslotte zijn best, voor bijna iedereen was de Socialrun een nieuwe ervaring. Ik had ook zorgen of onze volgende loopster op tijd zou arriveren om aan te sluiten bij de volgende etappes, aangezien we sneller liepen dan verwacht. Ik had zorgen of de timing van de teamwissels zou kloppen. Ik kon me nog niet overgeven aan het ritme van de Socialrun.

Een ander moeilijk moment was tijdens mijn tweede etappe van vrijdagavond. Ik kreeg veel last van mijn enkel. Ik had zeker pijn verwacht, aangezien ik nog aan het revalideren ben van mijn enkeloperatie, maar niet zo vroeg al. De pijn overviel me en na mijn eerste shift kroop ik, verdrietig, stilletjes op de achterbank van het busje en zocht mijn pijnstillers. Nadat mijn vriendin klaar was met haar shift, deelde ik mijn zorgen over mijn enkel met haar. Het zou nog zo’n 30 minuten duren, voordat ik aan de volgende shift mocht beginnen, misschien moest ik een shift overslaan. Of wellicht moest ik een hele etappe skippen? Allerlei scenario’s speelden door mijn hoofd. #meedoen was toch winnen? Ik kon altijd wisselen met onze chauffeur. Maar ik wilde zo graag rennen! Mijn andere teamgenoten hoorden van mijn zorgen en dachten met mij mee. Zij stelden voor dat ik in plaats van twee kilometer shifts, anderhalve kilometers zou gaan rennen. Ik voelde me gesteund door mijn team. Ik besloot het te proberen. Tegen de tijd dat ik aan de beurt was, werkten de pijnstillers een beetje en ik rende mijn shift. Nog niet vol vertrouwen, maar het zou me in ieder geval lukken deze etappe uit te rennen. Daarna zou ik 5 uur rust hebben en zou ik kijken hoe het ervoor stond.

Moe en met zorgen over mijn enkel, kwam ik rond 01.00 uur aan in ons basiskamp en ging op zoek naar een slaapplek. Ik zag mensen op matjes en kussens op de grond in de brandweerkazerne liggen en ik zag mensen in onze campers liggen. Ik kon geen matje vinden en zag dat er nog twee zitjes in de camper niet omgebouwd waren tot slaapplek. Ik durfde niet midden in de nacht herrie te maken om de zitjes om te bouwen tot een slaapplek. Ik was bang slapende mensen wakker te maken. Ik pakte mijn slaapzak, vond een losliggend zitkussen en bracht de volgende twee uren door met wat oncomfortabel liggen en onrustig heen en weer door de kazerne lopen. Ik was boos op de basiskampleider. Ik was boos op mezelf dat ik niet toch een verdeling van de slaapplekken in het draaiboek had opgenomen. Nu ben ik vooral boos op mezelf dat ik niet gewoon herrie had gemaakt om een bedje voor mezelf om te bouwen. Volgens mij sliep er trouwens vrijwel niemand met de compressor van de brandweer die om het half uur op volle sterkte aansloeg…

Heel vroeg op zaterdagmorgen (of midden in de nacht, zo je wilt..) was het tijd voor een oppeppende reuzenbeker cappuccino. We sprongen in het busje op weg naar de volgende teamwissel, die over een klein uurtje zou plaatsvinden. Ik probeerde het nare gevoel wat ik had van me af te schudden en klaagde er in de auto op los. Mijn teamgenoten lieten me klagen en reageerden begripvol. Met één teamlid sprak ik af dat hij mij na de tweede shift zou helpen herinneren om wat te eten. Ik zou hem helpen herinneren om te blijven drinken. Ik sprak met mezelf af dat dat ik in het volgende basiskamp hoe dan ook een plekje voor mezelf zou claimen. Ik haalde diep adem en probeerde mijn boosheid van mij af te zetten. Gespannen startte ik mijn eerste shift. Gelukkig deden pijnstillers en mijn enkelbrace hun werk. Langzaam kreeg ik het vertrouwen dat ik ook deze etappe zou kunnen rennen en kon ik genieten van de koude zaterdagochtend. Samen met mijn teamleden zagen we een prachtige combinatie van nevel en zonsopkomst. Ik begreep het weer. Vanaf dat moment werd het simpel: af en toe een stukje rennen én iets beter voor mij zelf zorgen.

In de loop van zaterdagochtend kwamen we aan op het volgende basiskamp, gelegen op een rustige mini-camping. Er stond een tafel met eten & drinken voor ons klaar. Ik at een zuiveltoetje en nam een wonderdrankje (glas chocomelk). Ik liep weg uit een confrontatie met de woorden dat het beter voor iedereen was als men mij een uurtje met rust liet. Ik vond mezelf egoïstisch en een chagrijn, maar ik wist ook dat ik tot rust moest zien te komen. Ik vond mijn slaapzak en ging heerlijk boven in de camper een uurtje liggen rusten. Ik sliep niet, ik lag wel lekker en ik rustte uit. Ik hoorde gemoedelijk gekeuvel van mijn teamgenoten om mij heen. Ik voelde me wel soort van ‘herboren’ toen het tijd was om de volgende etappe te starten. Mijn energie kwam terug. Natuurlijk waren er nog steeds frustraties, maar die kon ik veel beter verwerken.

Ik bereidde mij voor op de beruchte zware zaterdagnacht etappe, bij elke shift dacht ik: nu zal het wel zwaar worden. Maar ik kreeg het niet meer zwaar. Het lopen ging als vanzelf. Een vriendin maakte mij deel van haar vreugde, dat haar vriend zomaar een eind gereden had om haar even te kunnen aanmoedigen onderweg. Ik was haar dankbaar dat ze haar ontroering op dat moment met mij deelde. Het voelde alsof ik een cadeautje kreeg. Het was prachtig om laat in de avond met het pontje over te varen en door Haarlem te rennen.

Gedurende de gehele Socialrun bleef ik verrast worden door de sfeer:
De 9-persoonsbusjes van andere teams die we steeds tegen kwamen, het toeteren en zwaaien onderweg, de motorrijders van de Socialrun die af en toe kwamen kijken of het nog goed ging met ons. Mijn teamgenoot die in de koude nacht steeds ongevraagd klaar stond met mijn donsjas na mijn shift. De mensen langs de kant, de doorkomsten onderweg, waar we vaak net iets te vroeg doorheen kwamen voor het grote feest, maar waar we zeker volop werden aangemoedigd. De teamwissels, waarbij we even kort contact hadden met het andere team.

Voordat ik het doorhad was het alweer de laatste etappe van team A. Gelukkig hadden mijn teamleden dat beter door dan ik en werd er een plan gemaakt, zodat iedere loper bij de laatste shiftwissel werd toegejuicht door ons team. Van de allerlaatste teamwissel maakten we een feestje.

Wij, als team A, gingen vast vooruit naar Soest, terwijl team B de laatste etappe liep. Daar wachtten ons een heerlijk ontbijt met pannenkoeken en eieren met kaas en spek. Relaxt en in het zonnetje wachtte ik tot het tijd was team B feestelijk binnen te halen en met zijn allen te finishen.

Opeens kreeg ik een appje van team B. Mijn oom en tante bleken onderweg langs te de route te zitten. Ze waren niet te missen met hun aanmoedigingsbord en gejuich, toen team B voorbij liep. Gauw stuurde ik hen een appje. Dat ik al in Soest was en dus niet voorbij zou komen.

Team B had vleugels gekregen, het was al snel tijd om naar de weg te lopen en ze daar op te wachten, zodat we met zijn allen konden finishen. Ineens zag ik mijn oom en tante op het finishterrein. Ze bleken helemaal naar Soest gekomen te zijn om de finish mee te maken. Ondertussen ging de tamtam rond: “verzamelen, team B komt eraan!”

Het is een onbeschrijfelijk gevoel wat er door mij heen ging, toen we met zijn allen naar het grote podium renden. De tranen stonden in mijn ogen. Wat een groot feest. De DJ was weer daar, met de juiste muziek op het juiste moment. We kregen de medailles omgehangen door Frank en Nienke, tezamen met de bijbehorende knuffels. Ik zag mezelf rondspringen op het podium, ik ging los met mijn team, iets wat ik nog nooit gedaan had. Ik voelde ‘het’ diep in mijn lijf. Frank riep mij naar beneden en samen openden we een fles Jip & Janneke champagne, ik nam een slok en gaf de fles door aan mijn team. We hadden wel uren op dat podium kunnen blijven staan dansen…

Eenmaal van het podium af, voelde ik de behoefte om elk teamlid een knuffel te geven en te bedanken voor zijn/haar bijdrage. Ik vond ook dat ik bij mijn oom en tante moest zijn. Tenslotte waren ze helemaal voor mij naar Soest gekomen. Ik voelde me wat verscheurd, maar besloot dat ik dit moment het allerliefste met mijn team wilde feest vieren. En feest hebben we gevierd!

Terug op ‘ons’ rondje wachtte mij nog een verrassing. Een vriendin had een fles heerlijke champagne meegesmokkeld in de camper. Zo kwam het dat ik mijn allereerste fles champagne open mocht maken, gelukkig kreeg ik duidelijke instructies van mijn teamgenoten en morste ik bijna geen druppel.

Het was heerlijk, champagne zo direct uit de fles op mijn slippers…

Het was heerlijk, de Socialrun, de verbondenheid…

Oefendag

Afgelopen zondag was het zo ver: Oefendag met team Fit4Fun voor de Socialrun. Het plan was als volgt: team A en team B leggen ieder een etappe van 50 km af, waarbij team B tien minuten later start dan team A. (In tegenstelling tot de Socialrun liepen we dus gelijktijdig). De lopers wisselden elkaar elke twee kilometer af, de fietsers fietsten de gehele etappe en de chauffeurs en navigators deden hun uiterste best om ons op koers te houden. Ondertussen ging het basiskamp team aan de gang met het opzetten van de tent(en) en zorgden voor lekkere hapjes en drankjes.

In een eerder blog schreef ik dat ik het lastig vond om me niet met de route en navigatieperikelen te bemoeien. Dus dat had ik ook niet gedaan (‘exposure’ heet dat in therapietaal). Het enige wat ik gedaan had was de route gedownload op mijn telefoon om de navigatie app een beetje te leren kennen. Rond 9:00 uur kwam ik samen met twee teamgenoten aan op de verzamelplaats. Iedereen was vol goede moed én het was prachtig warm weer. Ik was enigszins ontroerd door het zien van alle mensen: het was bijna iedereen gelukt te komen! Ik maakte een praatje met de nieuwe teamleden en probeerde er voor te zorgen dat iedereen op zijn gemak was.

Het was tijd om nog even mijn teamleidersrol te pakken. Ik positioneerde mijzelf letterlijk in het midden van de cirkel met teamgenoten. Zo letterlijk in het middelpunt staan, was niet echt fijn. Ik had daardoor mensen in mijn rug die ik niet kon zien. Ik verplaatste mijzelf naar de rand van de cirkel en stelde voor maar eens te beginnen. Er ontstond een klein probleem toen bleek dat we in team A een loper te veel hadden om in de rust op de achterbank van de bus te kunnen zitten. Even was er paniek bij mij: “hoe los ik dit op?”. Met twee lopers tegelijk lopen, was een optie die bij mij op kwam.

De kracht van het team kwam direct naar voren: Waarom zouden we niet gewoon de extra loper op de vouwfiets mee laten rijden? Dat is nog goed voor de spieren ook! In minder dan een minuut was er een nieuw wisselplan uitgewerkt en voor ik het door had gingen we op weg. Ik was teamleider af en werd loper nummer 4. Perfect. Ik nam plaats op de achterbank en maakte kennis met een nieuw teamlid. Het bleek de perfecte modus. Stukje rijden, uitstappen, wachten op de wissel van loper 2 met loper 1, van loper 1 met vouwfietser en weer instappen in de bus voor de volgende stop. Bij elke wissel veranderde de samenstelling van mensen in de bus. Bij elke wissel bleek er wel weer wat te kletsen. De sfeer was gemoedelijk. Het verraste mij hoeveel tijd er bleek te zijn om rustig te kunnen wisselen, door te rijden naar de volgende stop en weer te wisselen. Het gehaaste gevoel, wat ik verwacht had, bleef gelukkig uit.

Als loper voelde ik me in de watten gelegd, ik hoefde alleen maar bij mijn fietser te blijven. De ene keer was fietser 1 bij mij, de andere keer fietser 2. Een richtingswijziging werd op tijd aangekondigd, mijn tempo werd in de gaten gehouden én één-letter-grepige antwoorden waren prima.

De humor in ons team was continu aanwezig. Ik weet nog steeds niet of er nu wel of niet kauwgomachtige ophanghaakjes te koop zijn… Ik kon het niet nalaten om bij een cafétje langs de route meeneemkoffie te vragen voor de chauffeur en navigator, terwijl ik even van het toilet gebruik maakte. Of het door die cafeïne kwam, valt niet te achterhalen; maar ruim over de helft stonden we op de loper en fietsers te wachten. En te wachten…

Tot de telefoon van de navigator ging. Het was fietser 1: “jullie moeten doorrijden, wij zijn jullie al lang voorbij!”. De navigator dacht dat dit om team B ging en nam haar melding voor kennisgeving aan. Wij wachtten nog steeds op onze fietsers en de loper. Zouden ze stilstaan achter één van de vele bruggen die omhoog bleken te staan op onze route? We wachtten nog even… Toen kon ik me niet langer inhouden en belde fietser 1. Ik kreeg als antwoord: “ik zei net tegen de navigator dat jullie door moesten rijden!” Het kwartje viel, ons team stapte in de auto en haalde onderweg team B in (waar komen die nu vandaan?). We waren verbaast hoe ver onze fietsers en loper al gekomen waren. Uiteindelijk haalden we ze bij en wisselde van loper. Weer bleek het oplossend vermogen van ons team. De loper en vouwfietser hadden al gewisseld, zodat de 2 kilometers niet veel meer dan 2 kilometers waren geworden.

Inwendig vervloekte ik mezelf: “Ik had tóch moeten kijken naar de risicopunten van de route! Daar waar de auto een andere route als de fietser moest rijden, dan had ik dit kunnen voorkomen”. Het team bleef verbazingwekkend rustig. Niemand werd boos op mij, niemand was geïrriteerd dat het niet helemaal volgens plan liep. Ik bedaarde weer wat en dacht: “zo kan het dus ook…”. Tijdens de volgende stop analyseerde de navigator en chauffeur met elkaar wat er mis gegaan was en zaten we al snel weer in het ritme van rijden, rennen, fietsen, kletsen en lachen. De tijd en de kilometers volgen voorbij, sneller dan verwacht waren we weer terug bij het startpunt en werden feestelijk ingehaald. Het basiskamp team wachtte ons op met heerlijk eten en drinken én een opgezette tent. Er werd nagepraat en nagelachen. Het was een mooie dag.

Wat ik er van heb opgestoken is dat de kracht van het team groter is dan ik dacht én dat er op het dashboard van het busje een namenlijstje van team A moet komen…

Socialrun: hoe het begon

Het was september 2018 en ik had mij net opgegeven om de van-Dam-tot-Damloop te lopen voor stichting MIND. Kort daarna, zag op Twitter een oproep voorbij komen: ‘loper gezocht voor de Socialrun’. Dat leek mij wel wat. Helaas is de Socialrun in het zelfde weekend als de van-Dam-tot-Damloop. Op dat moment besloot ik dat ik in 2019 met de Socialrun mee zou gaan doen. Als loper, verder niets: geen georganiseer, geen verantwoordelijkheid, alleen rennen.

Na het zien van de foto’s van de Socialrun op Facebook, wist ik het zeker: ik wil meedoen! Echter ik kende nog geen mensen, zou ik wel een team kunnen vinden? Zo ontstond het idee om ‘dan maar’ met een eigen team mee te doen. Ik had geen idee waar ik aan begon, maar besloot het gewoon te proberen. Vanaf dat moment werd mijn persoonlijk missie: #meedoeniswinnen.

Ik vroeg al mijn vrienden of ze mee wilde doen, ik plaatste berichtjes op Facebook en Twitter en ik maakte me druk over de financiën. In het ergste geval zou het me niet lukken een team rond te krijgen en dan zou ik het inschrijfgeld kwijt zijn, ik besloot dat risico te nemen. Langzaam meldden zich wat vrienden, er kwamen vrienden van vrienden, er kwam een deelnemer via Twitter en zo was er op 25 november 2018 de eerste informatiebijeenkomst met een select groepje mensen. We maakten kennis met elkaar en we maakten plannen. Gedurende de daarop volgende maanden, trokken mensen zich terug en sloten er (on)bekende mensen aan.
Misschien was het onmogelijke toch mogelijk.

Ik had sponsorgeld nodig, want ik wilde per se mijn teamleden niet om een verplichte eigen bijdrage vragen. Iedereen die mee wilde doen, moest mee kunnen doen. Deze instelling zorgde ervoor, dat ik mijzelf wel veel druk oplegde. De druk om het perfect te regelen voor mijn team. Ik wilde dat zij in een gespreid bedje kwamen. Ik vond dat ik alles zelf moest regelen. Ik voelde verantwoordelijkheid en druk. Er kwamen wonderen op mijn pad: Ik werd verrast door een grote donatie, ik werd verrast door een teamlid, dat zijn zakelijk netwerk aansprak en heel veel sponsorgeld binnen haalde. Een ander teamlid regelde boodschappengeld bij de appie.
Het begon erop te lijken dat het onmogelijke mogelijk werd.

De Socialrun is een mooi project om te zien welke persoonlijke ontwikkeling ik zelf de afgelopen jaren heb doorgemaakt. Wat ik al geleerd heb en wat ik nog moet bijleren. Elke vraag of verzoek dat ik aan een teamlid doe, voelt verschrikkelijk. Ik heb dan het gevoel dat ik de ander enorm belast. Dat de ander dan een negatief gevoel zal ervaren en dát wil ik tot elke prijs voorkomen. Ik kan het bijna niet geloven als iemand aanbiedt iets te regelen, waar ik zelf enorm veel moeite mee heb. Automatisch ga ik er dan vanuit dat die ander die taak ook wel vervelend zal vinden.

Ik merk dat ik veel (zo niet alles…) op mij persoonlijk betrek. Een afwijzing op een sponsorverzoek of een afwijzing op mijn uitnodiging om in het team deel te nemen, voelt als een klap in mijn gezicht. Het terugtrekken van mensen voelt als persoonlijk falen, het voelt als een afwijzing. Natuurlijk is het niet persoonlijk, maar zijn het de omstandigheden die de betreffende mensen deden besluiten zich (tijdig!) af te melden.

Het voordeel van zaken persoonlijk opvatten is dat iets positiefs als een cadeautje voelt. Bijvoorbeeld als een nieuw teamlid zich aanmeldt. Of als het een teamlid gelukt is een sponsorbijdrage los te krijgen. Als ik een e-mail krijg met de inmiddels legendarische woorden: “eigenlijk sponsoren we niet, maar we vinden je motivatie en de Socialrun zo goed, dat we deze keer willen helpen”. Het is een cadeautje als teamleden zeggen het leuk te vinden om de wissel- & rustplaatsen te regelen en daarvoor in een dag door Nederland te rijden. Het is een cadeautje als een ander teamlid meldt het helemaal niet erg te vinden om telefonisch iets te regelen. Dan voel ik me energiek en high.

Er zijn ook momenten dat ik niet meer zie zitten. Dat ik het overzicht verlies. Dat ik bang ben dat ik de verkeerde (financiële) keuzes heb gemaakt. Dat ik niet genoeg spullen of geld voor het team heb. Dat er van alles ronddraait in mijn hoofd, maar niets een plekje vindt. Dan weet ik dat ik er voor moet gaan zitten en moet proberen op te schrijven wat er ronddraait. In een poging orde in de chaos te scheppen. Dat betekent een draaiboek uitwerken en de begroting bijwerken. Dat betekent de logistiek achter team A, B, basiskamp in schema zetten, zodat ik kan zien dat het klopt. Dat betekent investeren van tijd en energie. Energie die mij op zo’n moment ontbreekt. Dat betekent ook dat er daarna weer rust is in mijn hoofd.

Helaas kan ik niet alles vatten in een schema of draaiboek. Hoe goed ik het ook probeer voor te bereiden en te plannen, er blijven onzekerheden. Onzekerheden zijn er om te delen, heb ik gemerkt. Het delen van onzekerheden kan mij opluchting geven. Een bemoedigend woord ontvangen van een teamlid, doet wonderen. Het geeft me het gevoel dat ik niet alleen ben met mijn onzekerheden. Dat ik mag delen dat ik ‘zwak’ ben en dat ik behoefte heb aan bevestiging en/of steun op zo’n moment. Het is fijn om te merken dat ik er mag blijven zijn, mét mijn onzekerheden. Ook al ervaart die ander niet dezelfde onzekerheden. Dat geeft kracht.

Komend weekend oefent team Fit4Fun 50 km lang met rennen, fietsen, rijden en ondersteunen. Het maken van de oefenroute heeft een teamlid op haar genomen. Ik vind het vreselijk lastig om mij hier niet tegen aan te bemoeien. Ik onderdruk de neiging om de route tot in detail te gaan bestuderen. Ik geef me over aan mijn onzekerheid, maar ik geef me vooral over aan de kundige handen van de navigators in ons team.

Teamkracht gaat mij helpen.
Het onmogelijke is mogelijk!

Sportschoolangst

Ik ging vanmorgen met lood in mijn schoenen naar de sportschool om mijn revalidatieprogramma voor mijn enkel af te werken. Het werd een zware training.
Ik voel me nooit zo op mijn gemak in de sportschool. Al die ogen die naar mij lijken te staren. Het gebrek aan contact. Allemaal in de zelfde ruimte, ieder voor zich bezig.

Ik begin op de trap: tenen op de tree, hakken laten zaken en dan uitstrekken op mijn tenen. Uiteraard willen er mensen langs als ik op de trap sta. Ik zeg gedag en laat een man passeren, die mij gedag terug zegt. Ik denk: “hé, een bekend gezicht”, maar ik kan het gezicht niet plaatsen. Even was er contact, ik voelde me niet helemaal meer alleen.

Tussen de series door, loop ik heen en weer, over de fysiomat van 10 meter. Ik voel me bekeken. Maar ik doe braaf wat de fysio mij gezegd heeft. Ik loop weer terug naar de trap. Nu staat daar iemand op ‘mijn’ plek! Even weet ik niet wat te doen. Zal ik vast een andere oefening gaan doen en later terug komen? De trap is breed genoeg, er passen best twee mensen op. Ik merk dat ik letterlijk moeite heb om ruimte in te nemen, bang om een ander tot last te zijn. Ik besluit er tóch naast te gaan staan en maak even kort contact met een grapje. Dit verlaagt mijn spanning iets. Eigenlijk vraag ik op deze manier toestemming om ruimte op te trap te mogen innemen, realiseer ik me nu. Ik maak mijn oefening af en ben weer een stapje dichterbij herstel.

Tot mijn grote opluchting constateer ik dat de ‘leg press’ nu wél vrij is, net was ie nog bezet. Ik sprint er bijna heen, hoe eerder ik klaar ben met mijn oefeningen, hoe sneller ik hier weg ben. Ik kom een beetje tot rust op de ‘leg press’. Het apparaat staat in een hoek en er zijn geen andere mensen in de buurt.

Voor de volgende oefening heb ik het ‘hoge steps’ bankje nodig, ik kijk rond en zie het bankje in de buurt van twee dames staan. Ze lijken het bankje niet te gebruiken, er ligt een handdoek, flesje water en een telefoon op. Weer krijg ik de neiging weg te lopen en iets anders te gaan doen, zodat ik de dames niet hoef te vragen of ze hun spullen eraf willen halen. Ik ben bang voor hun reactie. Straks heb ik het verkeerd gezien en waren ze wel met het bankje bezig. Ik onderdruk mijn vluchtimpuls, loop op de dames af en vraag vriendelijk of ik het bankje kan gebruiken. Uiteraard is dat geen enkel probleem en ik voel me opgelucht.

De laatste oefening is vol ‘exposure’, zoals dat zo mooi heet. Een elastiek om mijn enkels, in de schaatshouding gaan staan en dan zijwaarts stappen. Niet de meest charmante houding. Het ergste is dat dit op de fysio mat moet, in het gangpad. Aan twee kanten staan apparaten met mensen erop. Gelukkig niet veel mensen maar toch… Ik kom er achter dat ik de oefening het beste kan doen, door stug naar de grond te blijven kijken en te focussen. Ik voel ogen in mijn rug prikken. Maar liefst vier keer moet ik heen en weer. Het akelige gevoel bekeken te worden, zakt gelukkig iets.

Ter afsluiting mag ik een stukje wandelen op de loopband. Het voelt als een afgang, ik wil rennen, maar kan dat nog niet.” Iedereen zal vast denken dat ik een slechte conditie heb, als ik alleen maar wandel”, gaat er door mijn hoofd. Ik hou mezelf voor dat ik hier mijn eigen doelen heb, net als iedereen. Het is onwaarschijnlijk dat iemand überhaupt een mening heeft over wat ik daar uitvoer. Dat helpt een klein beetje. Ik zet de loopband op 6 km/uur, met een helling van 5%, zo loopt ik in 10 minuten wat onrust uit mijn hoofd.

Ik weet dat dit sportschooltraject erbij hoort, wil ik weer kunnen rennen. De fysio heeft me beloofd dat ik komende week op de crosstrainer mag. Dat motiveert me, de crosstrainer is de eerste stap naar het rennen én het weer opbouwen van mijn conditie.

Pas veel later bedenk ik mij dat de man, die mij bekend voor kwam, Gerald Joling (of zijn dubbelganger) was…

Wittebroodsweken

Eigenlijk ben ik best trots op mezelf hoe ik de eerste weken na mijn enkeloperatie ben doorgekomen. De pijn in mijn enkel viel mee en ik besloot dan ook mijn pijnstillers af te bouwen. Onaangenaam verrast was ik, toen ik een dag later veel pijn in mijn polsen en armen ervaarde. Ik had er van tevoren rekening mee gehouden dat mijn, wat krakkemikkige, lijf zou gaan protesteren. Sterker nog, ik had voordat ik geopereerd werd mijn lijf voorbereid op de belasting van krukken. Ik had echter niet verwacht dat de pijnstillers zijn werk zo goed zouden doen, dat ze pijn in mijn armen zouden maskeren. Ik besloot weer terug te gaan naar de maximale dosis, ik hoefde niet onnodig te lijden had ik trots besloten. De pijn in mijn handen verdween wat naar de achtergrond. Mijn depressie kwam helaas langzaam maar zeker weer naar de voorgrond. De wittebroodsweken bleken voorbij…

Ik sprak vorige week mijn therapeut over mijn stemmingsdaling. Mijn therapeut gaf aan dat zij vond dat ze mij niet goed genoeg had voorbereid op de stemmingsomslag die onvermijdelijk zou volgen. Ik vond dat dat haar verantwoordelijkheid niet was. Bovendien hadden we er uitgebreid bij stil gestaan en alternatieven bedacht. Ik vond (en vind) niet dat zij anders had moeten handelen. Zij vond dat wel. Zo ontstond er een gesprek, zij gaf mij de ruimte om door te vragen. Ik vroeg haar of ze zich schuldig of verantwoordelijk voelde. Ze gaf aan dat inderdaad zo was. Ik vond dat vreselijk om te horen, het is mijn probleem en ik wil niet dat zij zich daardoor rot voelt. Ze gaf aan dat gevoelens er nu eenmaal bij horen in het contact. Ook als dat minder prettige gevoelens zijn. Ik voelde me schuldig dat zij ‘last’ ervaarde. Ze gaf me duidelijk aan dat ze het kon verdragen. Ze ervaarde last, maar ze kon ermee omgaan. Ik hoefde haar ‘last’ niet op mijn bordje te nemen. Ik kon haar ‘last’ niet voorkomen. Haar antwoord zorgde voor een enorme huilbui bij mij. Ik kon gewoonweg niet geloven dat zij zo volhardend haar verantwoordelijkheid in mijn lijden nam. Ze kon mijn stemming niet veranderen, ik voelde me wél gesteund en ik was oprecht ontroerd.

Diezelfde avond zat ik thuis op de bank. Ik voelde mijn stemming scherp dalen tot ver onder het diepvriespunt. Mijn doodswens kwam ineens in volle hevigheid terug. Ik schrok er zelfs een beetje van. Het is al een aantal maanden geleden dat ik zó sterk aan de dood dacht. Het is een tijdje best goed gegaan. Was dit dan het punt, waarop ik toch zou besluiten verder te willen gaan met het euthanasietraject?
Zoals ik de afgelopen jaren vaak gedaan heb, parkeerde ik ook deze keer mijn wens. Ik sprak met mezelf af dat ik mijn doodswens er mocht laten zijn, en dat als deze over een maandje nog zo sterk zou zijn ik er aandacht aan mocht geven. Ik overdacht de afgelopen dagen. Ik had veel op mijn krukken gelopen, want ik had best veel afspraken. Ik had ook geëxperimenteerd met hulp vragen, achteraf vond ik dat ik me als een prinses had gedragen. Ik had me laten rijden, terwijl ik het ook zelf gekund had.

Die week had ik een vriendin gevraagd mij te komen ophalen en thuis te brengen, omdat ik de afstand naar de bushalte te ver vond. Ik voelde mij schuldig. Ik had haar immers twintig minuten heen en terug laten rijden, alleen om mij op te halen, voor mijn gemak. Ik appte haar. Ze gaf me de steun en bevestiging die ik op dat moment nodig had. Ze schreef me: “Je hebt me niet láten rijden, ik heb je met alle liefde aangeboden je te op te halen als dat voor jou makkelijker zou zijn. Ik deed het graag voor je”.

Ik ging die avond slapen met een zwaar gemoed, ik nam een slaappil in. Tot mijn grote verassing voelde ik mij de volgende ochtend een stuk beter. Dit was mij nog nooit overkomen! In een paar uur van zeer depressief naar redelijk. Blijkbaar kan dat, ook bij mij… Het was een opluchting. Met frisse tegenzin ging ik naar de afspraken van die dag.

’s Avonds merkte ik een vreemd gevoel op in mijn handen. Ik werd bang. Ik had weinig kracht meer in mijn handen. Ik kon vrijwel niets meer vasthouden. Ook de coördinatie was verstoord. Het typen op de laptop ging moeizaam, het aansturen van mijn vingers moest ik bijna bewust doen. Een gevoel van paniek overviel me. Wat als dit nog erger werd? Ik raadpleegde een vriendin van me, die behalve vriendin ook arts is. Samen kwamen we tot de conclusie dat dit overbelastingsklachten waren. Dat ik hier niets aan kon doen, behalve heel veel rusten.

Ik ben bang en enorm gefrustreerd. Ik kon al geen wandelingetjes meer maken, nu kon ik ook mijn handen nauwelijks meer gebruiken. Ik kon mijn hoofd niet meer leeg schrijven. De afgelopen dagen lang keek ik heel veel Netflix en legde ik mijn boek op een kussen om te lezen. Ik zette mezelf op een dieet van 30 minuten op de laptop/telefoon per dag, ik bestelde okselkrukken bij de thuiszorgwinkel en ik zegde niet noodzakelijke afspraken af.

Mijn lijf was onrustig, kriebelde en wilde in beweging komen. Het was en is ontzettend lastig om mee om te gaan. Ik vind het moeilijk om met tegenslagen om te gaan. Soms denk ik, na zorgvuldige planning, een weg gevonden te hebben en dan blijkt er toch onverwacht een wegversperring te staan. Ik wil die wegversperring negeren er dwars doorheen gaan. Kiezen voor de omweg, het is niet mijn eerste keuze, wellicht wel een betere…

Robotbeen

Sinds afgelopen dinsdag ben ik in het bezit van een indrukwekkende brace om mijn onderbeen. Het ziet er wat robotachtig uit. Robots zijn geprogrammeerd om te doen wat ze moeten doen, volgens vaste patronen. Ik besluit dat ik de komende weken anders wil om gaan met mijn vaste patronen.

Ik had mijn buurvrouw gevraagd of zij mij, na mijn enkeloperatie, aan het einde van de middag uit het ziekenhuis wilde ophalen. Dat wilde zij wel én ze bood me meteen aan, mij vroeg in de ochtend (6:45 uur!) ook weg te brengen. Ikzelf had de buurvrouw zo min mogelijk ‘last’ willen bezorgen en was van plan gewoon zelf met de bus en metro naar het ziekenhuis te gaan. Op deze manier zou ik het mezelf onnodig lastig maken, dus ik besloot haar aanbod om mij die ochtend te brengen te accepteren.

Eenmaal op de operatiekamer aangekomen, begonnen de voorbereidingen voor de ruggenprik. De verpleegkundige vroeg mij: “wat doe je voor werk?”. De robot in mij activeerde het gebruikelijke gedachtepatroon: ‘wat zou ze willen horen?’. Ik besloot de robot uit te zetten. Ik schaamde me, ik werk al een tijdje niet meer. Ik wilde niet liegen. Ik wilde ook niet zeggen: “vroeger werkte ik als accountant”. Ik besloot te zeggen: “ik werk als ervaringsdeskundige depressie”. Ik vond dat ik vrijwilligerswerk wel kon classificeren als werk. Het voelde onwennig en awkward. Ik schoof zelf over op de operatietafel en kreeg mijn prik.

Tijdens de operatie daalde mijn bloeddruk, hier was ik voor gewaarschuwd. Er was mij verzekerd dat ik gewoon kon zeggen dat ik me niet lekker voelde worden. “De meetapparatuur loopt altijd wat achter op de werkelijkheid”, had de anesthesist gezegd. De robot in mij registreerde dat mijn bloeddruk daalde en activeerde het programma: “stel je niet aan”. Ik keek of de anesthesist naast me zat, maar zag hem niet. Natuurlijk was hij gewoon in de ruimte en hij had ook gezegd dat ik hem mocht roepen. Ik riep niet, ik wachtte af. De anesthesist kwam na de volgende bloeddrukmeting naar me toe en vroeg me hoe het ging. De robot in mij activeerde het programma: “het gaat wel”. Ik besloot de robot te overrulen en vertelde de anesthesist dat ik me niet lekker voelde en wat misselijk. De anesthesist nam mijn klacht serieus en leek blij dat hij mij kon helpen met extra medicatie. Ik veranderde het programma in de robot en verving “het gaat wel” door “zeg wat je voelt”.

Nadat de chirurgen mijn enkel gerepareerd hadden, moest ik onvermijdelijk hulp aanvaarden. Het was door de verdoving onmogelijk om zelf van de operatietafel naar het bed over te schuiven. 3 paar handen draaide mij op mijn zij, schoven een mat onder mij en schoven mij over in het bedje. Het voelde veilig en zorgzaam.

Eenmaal terug op de kamer was het afwachten tot alle lichaamsfuncties weer terugkwamen, voordat ik naar huis mocht. De verpleegkundige kwam me regelmatig controleren, bood me drinken en eten aan. Toen kwam het moment dat ik moest plassen. Een heugelijk moment, want dat was het laatste wat ik moest doen om naar huis te kunnen. Echter, mijn krukken stonden in de hoek en ik lag bed… De robot in mij activeerde het programma: “wacht af”. Ik voelde me wat bezwaard en hoefde nog niet heel nodig, maar ik besloot wederom de robot te overrulen en de verpleegkundige zelf te bellen. Met een glimlach op haar gezicht hielp de verpleegkundige mij en merkte op dat het wellicht prettig voor mij zou zijn om vast dat operatiejasje te verwisselen voor mijn eigen T-shirt. Ik voelde me opgelucht. Ik veranderde het programma: “wacht af”, in “vraag wanneer je dat wilt”.

Die middag haalde mijn buren me op, ik voelde me enigszins bezwaard dat we ook nog langs de apotheek moesten voor medicatie. Ik vond al dat ik veel van ze gevraagd had, maar er was geen andere optie. Ik had de trombosespuitjes en pijnstillers diezelfde avond nog nodig. Dus ik zette me over mijn bezwaren heen en deelde mee, dat we nog even langs de apotheek moesten. Mijn buurvrouw stapte uit bij de apotheek, regelde de medicatie en vertelde mij dat ze slechts 1 spuitje op voorraad hadden, maar dat de apotheek de rest morgen bij mij thuis zou afleveren. Het voelde heerlijk dat zij dat voor mij geregeld had.

De volgende dag kwam de buurvrouw even een kopje thee doen om te vragen hoe ik erbij zat. Ik vertelde dat ik de dag daarna even naar de huisarts wilde om het drukverband onder mijn brace vandaan te laten halen en de wondjes te laten controleren. Op haar gebruikelijke nuchtere wijze vroeg ze me hoe ik gedacht had daar te komen. Mijn robot activeerde het programma: “zelf doen”. Ik vertelde haar dat ik gewoon met de bus zou gaan. Het krukkenlopen ging me best goed af. Ze lachte me nog net niet uit, maar zei dat ze mij natuurlijk niet met de bus zou laten gaan en me ging brengen. Het voelde alsof ik al veel te veel ‘credits’ gebruikt had. Ik herschreef het programma “zelf doen”, in “niet zelf doen als het niet hoeft”.

In de week voor de operatie had ik al wat oude flexibele broeken met wijden pijpen opgezocht. Deze bleken echter alleen te passen als ik de zijkant open knipte. ‘Ach, ik ga er voorlopig toch niet ver op uit’, dacht ik. Een vriendin gaf me de tip om een broek met ritsen tot aan de heup te regelen. Ze had er nog één liggen die ik wel mocht lenen. Ze kwam er zelfs speciaal de volgende dag voor terug. Wederom voelde ik me bezwaard. Het robotprogramma “zelf doen” was weer automatisch opgestart. Met haar tip zou ik gewoon even googlen en een soortgelijke broek op het wereldwijdeweb bestellen en een paar dagen wachten.

Vandaag heb ik ‘haar’ broek aan. Hij zit heerlijk, ziet er beter uit dan die flubberbroeken én het aantrekken is een verademing. Ik herschreef het programma: “zelf doen”, in “aanbod aannemen mag, ook al kan je het zelf”.

Ik merk dat ik het fijn vind, even de afleiding van een bezoeker te hebben. Het is fijn om whatsappjes en kaartjes, van de postduif, te krijgen. De stilte, de vermoeidheid, de misselijkheid en het gebrek aan mobiliteit zijn best lastig te verdragen. Ergens op de achtergrond draait het programma: “stel je niet aan” op volle toeren. Normaal ben ik ook veel alleen (met mijn depressie) thuis op de bank voor de buis. Volgens mijn rationele ik is er geen verschil met de situatie nu, dus waarom zou ik nu wel aan mensen vragen of ze me komen oppeppen?

Wederom besluit ik een regel toe te voegen aan mijn robotprogramma:
“Experimenteer met vragen en voel wat de experimenten opleveren”

De rondleiding

Vorige week kreeg ik tijdens therapie een opdracht: De therapeut zou mij door de gymzaal leiden aan de hand van een door haar vooraf getekende plattegrond. De bedoeling was dat ik mijn ogen dicht zou doen en mij door haar stem liet leiden. Aan het eind van de rondleiding zou ik tekenen wat ik dacht gelopen te hebben. Er waren eigenlijk geen regels. Ik mocht haar vragen stellen, ik mocht mijn ogen tussendoor open doen. De opdracht ging niet om het zo goed mogelijk tekenen van de plattegrond, maar het ging om het voelen wat ik voelde, wanneer ik het voelde.

Ik nam de zaal nog eens goed in mij op, ging op de beginpositie staan en deed mijn ogen dicht. Ik luisterde naar haar stem en begon te lopen. Ze liet me van richting veranderen en ineens kwam haar stem uit een richting die ik niet had verwacht. Ik vroeg me hardop af of ik mocht vragen of ze van plaats veranderd was. De therapeut herhaalde de voorwaarde: “je mag vragen wat je wil”. Ik vroeg haar of ze van plaats veranderd was. Haar antwoord was: “nee”. Ik was in verwarring, want ik was dus blijkbaar niet waar ik dacht dat ik was. Ze liet me verder lopen, ik had mijn ogen nog steeds dicht. Ik dacht dat ik te dicht in de buurt van de muur kwam en strekte mijn armen voor me uit om niet tegen de muur te lopen, mijn stapjes werden steeds kleiner. Ik voelde me een idioot.

Ik bedacht me: “ik kan haar vertrouwen, ze laat me heus niet tegen die muur lopen”. Ik liep aarzelend verder, nog steeds met mijn ogen dicht.

Mijn verwarring nam toe en ik besloot nog een vraag te stellen: “waar ben ik?”, vroeg ik haar. Ze zei me dat ik vlak bij de deur van het materiaalhok was en tegenover het whiteboard. Ze liet me weer verder lopen, ik was overtuigd dat ik tegen de muur zou knallen. Ik vroeg nogmaals waar ik was. Weer kreeg ik een antwoord. Weer was ik nog steeds in de war. Want het klopte niet met mijn gevoel. Ik durfde niet nóg een keer te vragen waar ik was. Ik vond ook dat ik mijn ogen niet open mocht doen om mijzelf gerust te stellen. Ik moest op haar vertrouwen vond ik. Ze liet me weer verder lopen en liet me weer een kwartslag draaien. Ik kreeg nu een gevoel waar ik zou kunnen zijn. Volgens mij was ik vlak bij de basketbalring aan de overkant. Ik deed mijn ogen open en checkte waar ik stond. Ik bleek te staan waar ik dat verwacht had.

Ik bedacht me meteen: “waarom moest je nou kijken? het klopte waar je was, je hebt voor niets een ‘credit’ gebruikt! Je hebt gesmokkeld door je ogen open te doen”. Ik voelde een traantje opkomen, ik vermande me en volgde haar aanwijzingen weer op. Tot ze me uiteindelijk liet stoppen en de oefening voorbij was.

Het was tijd om mijn plattegrond te tekenen. Ik voelde de tranen opkomen. Ik wist alleen zeker waar ik begonnen was, waar ik bij de basket was en waar ik geëindigd was. Ik kon de lijntjes tussen die punten niet verbinden. Het liefst had ik mijn pen neergelegd na het zetten van drie kruisjes. Ik trok toch wat lijnen, omdat ik vond dat ik toch iets op papier moest zetten, al was ik er zeker van dat het niet “goed” was.  

Ineens kon ik de tranen niet meer tegenhouden. Ik huilde van frustratie.
Frustratie, omdat ik mezelf zo tegenwerk.
Frustratie, omdat ik schrok van de heftigheid van mijn reactie.
Frustratie, omdat ik schrok van mijn verwarring
Frustratie, omdat ik niet eens een ‘niet-resultaat-gerichte’ opdracht kon volgen.

De opdracht was: doen waar je je comfortabel bij voelt. Ik had de hele rondleiding met mijn ogen open ‘mogen’ doen. Ik had duizenden vragen mogen stellen om mezelf gerust te stellen. Voor mij had dat gevoeld als vals spelen. Ik moest weer zo nodig streng voor mijzelf zijn.
Ik kreeg complimenten, dat ik wél twee keer gevraagd had waar ik was, dat ik wél mijn ogen open gedaan had. Ik probeerde de complimenten aan te nemen. Het lukte maar deels.

Mijn therapeut legde mij uit dat ik mijn emoties niet hóef te onderdrukken, maar dat ik ze mag laten gaan. Als de emotie ‘overdreven’ is voor het moment, mag ik nog steeds voelen wat ik voel en aangeven waar ik behoefte aan heb. Ook al vind mijn hoofd dat ik me niet zo moet aanstellen.

Ze zegt dat ik beter in het bijzijn van de therapeut (of vrienden) mijn emotie kan tonen, dan dat ik later op de dag weer depressief thuis zit. Nu tonen, leidt tot korte en heftige emotie. Onderdrukken zou leiden tot langdurige malaise.

Tussentijds stil staan bij wat ik voel.
Tussentijds emoties de ruimte te geven.
Voelt raar en onwennig.

Verdwalen op weg naar het paradijs

De laatste tijd lijk ik steeds weer te verdwalen. Ik verdwaal in een wirwar van gedachtenstromen. Gedachtenstromen die niet willen stoppen, ook al doe ik zo mijn best om ze in rustiger vaarwater te krijgen. De gedachtenstromen gaan door mijn hoofd, terwijl de elektrische schokken door mijn lijf gaan. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om te slapen. Ik vraag me af hoe andere mensen dit doen:  ‘gewoon’ gaan slapen. Ik vraag me af hoe ik dat zelf eigenlijk doe, die nachten dat het wel ineens lukt te vertrekken naar het paradijs. Het paradijs van de gedachtenleegte.

Ook overdag blijft die stroom maar stromen, vooral als ik even niets doe. De stromen kabbelen rustig voort als ik wél bezig ben. Ik hoef er niet per se hele einden voor te rennen. Suf achter de TV hangen, op mijn telefoon klooien, schrijven of een maaltijd bereiden volgens een recept, is ook genoeg. Ik vraag me af hoe ik die woeste wildwaterstromen wat rustiger kan krijgen. Ik vraag me af of de woeste wateren komen, doordat ik weer intensief met mijzelf aan de slag ben.

Het is niet zozeer dat ik meer uren therapie volg. Wel heb ik het schrijven aan mijn boek weer opgepakt. Het uitwerken van interviews van naasten en professionals is soms heftig, soms prachtig en alles daar tussenin. Ik lees ook veel, met name over schematherapie, dat geeft mij nog regelmatig nieuwe inzichten. In tegenstelling tot vroeger, neem ik nu de tijd om de verworven inzichten op mij te laten inwerken. Ik sta bewust stil en geef ruimte aan mijn gedachten en probeer de gevoelens die bij die gedachten horen te voelen en te plaatsten.

Ik merk het nu op als een gebeurtenis in het heden, overweldigende emoties triggert. De heftigheid van de emotie is een reactie op gebeurtenissen uit het verleden. Het triggert ‘oude pijn’. Ik probeer die emotie ruimte te geven en niet weg te drukken, zoals ik vroeger deed. Ik probeer bewust te voelen wat ik voel. Als ik zelf vind dat ik overdreven reageer, op een situatie in het nu, parkeer ik de ratio en voel ik wat ik voel. Ik heb de hoop dat ik mij hierdoor stabieler en uiteindelijk beter ga voelen. Ik heb de hoop dat ik ooit niet meer overvallen word door ‘oude pijn’, maar dat ik alleen de emotie voel die hoort bij het moment. Ik heb niet de illusie dat ik nooit meer pijn zal voelen.

Ergens streef ik wel naar een ‘neutrale’ toestand. Het lijkt me heerlijk om niet steeds die gedachtenstromen door mijn hoofd te voelen gaan. Het lijkt me heerlijk om niet steeds in gesprek te zijn met mijzelf. Het lijkt me heerlijk om niet die ellelange discussies met mezelf te hoeven voeren.

Ik besef ook dat ‘neutraal’ niet bestaat. ‘Neutraal’, is niets voelen en staat gelijk aan een depressie. Als de depressie maar diep genoeg is, valt al het gevoel weg. Wat overblijft is een eindeloze leegte. De eindeloze diepte van eenzaamheid. De continue wanhoop. Wat ontbreekt zijn dan de heftige emotionele stromingen. Het is diep, maar stabiel vaarwater. Het mist wel de lichtheid van het spelen in de golven in de zon.

Ik heb het gevoel dat ik tegenwoordig veel ‘goed’ doe en juist in deze tijden komt de reactie dan ’s nachts. Als ik overdag rustmomenten inlas om stil te staan, heb ik de hoop ’s nachts te slapen. Zeker als het me al een paar nachten gelukt is te vertrekken naar het paradijs. Toch overvallen die gedachtenstromen me dan in de nacht opeens. Ik word daar boos van. Ik vind dat ik overdag al genoeg stil heb gestaan bij alle ingewikkeldheden van de dag. Ik krijg het gevoel dat ik toch iets ‘fout’ doe, omdat ‘het’ niet werkt. Rationeel weet ik dat ik veel ‘goed’ doe. Mijn emotionele “ik” loopt gewoon een stukje achter op mijn rationele “ik” en gaat nog even door met verwerken van de indrukken van de dag.

Ik blijf dromen van het paradijs. Misschien neem ik er vanavond een kijkje. Misschien ook niet.

Dromen mag, toch?

Het marathonavontuur

Afgelopen weekend was het dan eindelijk zover: De heuvellandmarathon stond op het programma voor zondag. Op 3 december 2018 was ik gestart met het 100-dagen programma van Sportrusten wat mij naar mijn tweede marathon zou leiden. Vol goede moed startte ik met het schema, om exact één maand later mijn enkelbanden in te scheuren. Ik raakte wat in paniek. Blijkbaar hoort een blessure ook bij de marathonvoorbereiding. Na twee weken rust en intensieve fysiotherapie mocht ik weer voorzichtig op het asfalt gaan rennen. Gelukkig ging dat zo goed dat ik mijn schema weer kon oppakken. Helaas kon ik geen heuveltraining meer doen in de duinen, dat zorgde voor een onzeker gevoel. Had ik wel genoeg getraind om de Heuvellandmarathon uit te kunnen lopen? Er was maar één manier om daar achter te komen: Starten op 17 maart in Vaals.

Op 16 maart werd ik opgehaald door ons #geefonskleur team van de Socialrun. Na een aantal uren kletsen en rijden kwamen aan in onze mooie boerderij, net over de grens in België. Spannend, want we zouden de rest van het team daar ontmoeten. Een team van 17 lopers en 5 ondersteuners. Tot mijn grote opluchting voelde ik “de klik”. Tijdens een kennismakingswandeling kletsten we met elkaar. Eigenlijk kende we elkaar al best goed, na de 4.000! appjes die we in de weken daarvoor met elkaar uitgewisseld hadden.

De energie in de groep voelde goed, ik voelde me op mijn gemak. Ik merkte dat de reis en het kennismaken met de groep mij zoveel energie gekost had dat ik kapot was. Ik trok me terug op mijn kamer om even een half uurtje bij te komen. Ik voelde dat de groep mij die ruimte gunde. Ik vond ergens ook dat ik mij niet moest aanstellen en ‘gewoon’ bij de groep moest gaan zitten. Ik had twijfels toen ik op mijn bedje lag. Als ik nu al zo kapot ben, hoe kan ik dan zondag een marathon gaan lopen? Waar ben ik mee bezig?

Ik werd zondagochtend wakker met het gevoel dat het goed zou komen. Het OT (ondersteuningsteam) had een geweldig ontbijt geregeld. Ik voelde me wat opgelaten door ervoor te kiezen mijn vertrouwde havermoutpap met banaan te maken. Ik weet dat ik daar goed op kan lopen. Het voelde ook wat ‘controlfreakerig’. Ik zal het maar ‘risicomijdend gedrag’ noemen…  Na het ontbijt maakte iedereen zich gereed om naar de start te vertrekken. Voor ik het door had stonden we in de rij voor het toilet bij de start om nog een laatste zenuwplasje te doen. Ik kletste wat met een teamlid en met andere deelnemers om mij heen. De dame voor mij ging voor het eerst een marathon lopen, ik wenste haar succes. Ik kon toen nog niet weten dat zij later in de marathon een belangrijke rol voor mij zou spelen.

De groepsfoto werd gemaakt en toen was daar ineens het startschot en we waren op weg! Ik merkte dat ik me goed voelde. Ik had best geslapen, de sfeer was goed en de benen voelde goed aan. Na één week rust was het toch spannend of ‘het goede gevoel’ er was. De eerste 10 km liep ik samen met een teamlid. Het was prettig om wat te kunnen kletsen en samen op te lopen. Ik vond het ook lastig, want zou ik niet te snel starten, omdat ik met hem mee wilde lopen. Zou ik hem niet ophouden? We hadden dan wel afgesproken dat een ieder zijn eigen weg zou gaan, maar toch?

Na weken van regen, was het parcours inderdaad flink modderig. We kwamen de eerste heuveltjes tegen. We kwamen de eerste afdalingen tegen. Ik was blij dat ik mijn alpine ervaring kon gebruiken: kleine snelle stapjes bergaf om zo min mogelijk uit te glijden. Ik was ook tevreden dat ik gekozen had voor mijn normale hardloopschoenen in plaats van de trailrunschoenen. We liepen achter in het veld, wat tot gevolg had dat de bezemwagen ons diverse keren achterop kwam, inhaalde, in de modder vast kwam te zitten en weer achterop reed en weer inhaalde. Ik ergerde me er eerst aan. Later kon ik dat laten gaan. Het was geen marathon voor een snelle tijd, het zou lopen zoals het ging. Ik ging er een ‘dagje uit’ van maken. Ik zou om mij heen te kijken en genieten van wat ik zag. Bij de eerste verzorgingspost dacht ik dat ik al begon te hallucineren: Zag ik nu echt een levensgrote groene M&M op en neer springen?

De zware stukken bergop, besloot ik na 16km wandelend te doen. Hardlopen ging op die momenten niet veel sneller en door te wandelen kon ik mijn hartslag toch wat lager houden. Tot mijn verassing voelde ik dat niet als falen. Ik vond mezelf eigenlijk wel verstandig. Ik was een ‘dagje uit’ en hoefde niet per se de zwaarste optie te kiezen. Opeens kwam daar de verzorgingspost op 21km in zicht. Ik had mezelf onderweg beloofd dat als het OT er nog zou zijn, ik om een powerknuffel zou vragen. Ik zag het OT, ik vroeg een knuffel en kreeg een enorme bereknuffel. Het toverde een lach op mijn gezicht en verder ging ik.

Een medeloper wist mij te vertellen dat er nu een enorm zware klim kwam. Ik geloof dat ik dat liever niet geweten had…. Ik pepte mezelf op dat ik gewoon mocht wandelen op het steile stuk. Dat hielp. De volgende post zou op 31km zijn, dat zou mijn nieuwe doel zijn. Mijn lijf voelde nog redelijk goed. Mijn benen zaten onder de modder. Mijn voeten deden behoorlijk pijn van het continu corrigeren op het onverharde parcours. Mijn enkel hield zich verbazingwekkend goed en mijn hoofd deed het ook nog. Verder ging het door de modder, vette wind tegen, hagelbuien in mijn gezicht. Op zware momenten probeerde ik om mij heen te kijken en mezelf op te peppen dat ik hoe dan ook aan het einde van de middag in Maastricht zou zijn. Op lichte momenten genoot ik van de zon op mijn gezicht en van de geweldige uitzichten onderweg.

Bij de post op 31km nam ik wederom een stukje banaan, een bekertje water en cola. Ik kletste even met een medeloper en bereidde mij mentaal voor op de Wolfskop, de laatste steile berg die op 33km aan bod kwam. Het plan was, rustig rennen tot de Wolfskop, dan de berg opwandelend nog een sportgelletje naar binnen slurpen en op naar de volgende post op 37,5 km.

Bovenop de berg gekomen, hing daar een spandoek “nog maar 9km bergaf….”. 9 km dat leek een overbrugbare afstand. De spieren begonnen te verkrampen, heuvelaf was meer vlak dan echt af, gestaag liep ik door. Mijn spieren waren eigenlijk wel blij met de afwisseling van ondergrond en hellingshoek. Bij de laatste post aangekomen was ik precies op tijd om even te schuilen voor een stortbui van een minuutje. Ik nam de tijd voor weer een banaan, water en cola. Nu nog de laatste 5km. Mijn spieren begonnen behoorlijk te protesteren. Ik liep door een snelstromend beekje over het pad. Het koude water was heerlijk voor mijn pijnlijke voeten én mijn schoenen werden er weer mooi schoon van.

Ik kreeg het heel erg zwaar en beloofde mijzelf dat ik bij km 39 weer een klein stukje mocht wandelen. Ik haalde km 39 en begon met wandelen en toen was daar ineens de dame van het toilet van vanmorgen. Zij haalde me over om het laatste stukje met haar en haar medelopers mee te lopen. We hadden het zwaar, maar door met elkaar op te lopen gingen de laatste kilometers toch voorbij. De verkramping in mijn spieren leek minder pijnlijk door het gezelschap. De atletiekbaan kwam in zicht. Daar was ook het OT weer: “kom op, je mag nog een ererondje en dan ben je er!”

Nu was ik echt aan het hallucineren. De levensgrote groene M&M liep ineens naast mij. Ik keek beter, het was de dame van het OT. Ze rende een stukje met mij mee, stopte net voor de finish met de woorden: “dit is jouw moment”. Ik finishte, ontving de knuffels van mijn teamleden en was blij dat ik even een poosje vastgehouden werd, zodat ik niet omviel. Ik kon niet meer. Ik had het gehaald!!!

Ongelofelijk, onwerkelijk en ontroerend.

Het was een prachtig marathonavontuur samen met een fantastische groep mensen.

Risico

De kracht van #meedoeniswinnen en “inclusie” ervaarde ik vorige maand. Ik schreef een subsidieaanvraag voor een project waarbij de ervaringsdeskundige de verbindende factor is in het hersteltraject. Ik zag deze subsidieoproep voorbij komen op Twitter en dacht: “wellicht kunnen we daar binnen de kliniek wat mee”. Ik seinde de psychiater in over deze subsidie. Zij mailde mij terug: “goed plan, wil jij een voorstel schrijven”?

Ineens voelde ik druk. De verantwoordelijkheid om deze subsidie binnen te halen, drukte zwaar op mij. Ik zou iets moeten presteren. Ik dacht na over wat we met deze subsidie zouden kunnen binnen de kliniek. Het was een zooitje in mijn hoofd. Bovendien voelde ik me al een tijdje depressief. Gestructureerd nadenken en concentreren zijn dan moeilijk, zo niet onmogelijk. Ik wist wel waar ik heen wilde, maar de woorden wilde zich niet ordenen in mijn hoofd.

Ik dacht: “laat maar zitten, dit kan ik niet”. Eigenlijk was ik bang, bang om te falen. Bang dat men mijn ideeën stom of niet realistisch zouden vinden. Bang om een risico te nemen. Ik besprak de warboel in mijn hoofd met een psychologe. Met haar heb ik de herstelgroep chronisch depressie opgezet, die ik wekelijks (vrijwillig) mag begeleiden. Het lukte me niet om helder te formuleren. Ze moest vast de paniek op mijn gezicht hebben gezien. Ze bleef rustig, stelde mij goede vragen en droeg ideeën aan. Diezelfde ochtend had ik de deelnemers van de herstelgroep al naar hun ideeën gevraagd.

Ik fietste naar huis en ineens begonnen de ideeën zich te vormen tot woorden. Mijn oog viel op het rode armbandje om mijn rechterpols. Ik las #meedoeniswinnen. Natuurlijk! Mijn armbandje heeft gelijk: ik kan gewoon meedoen! Krijgen we de subsidie niet, dan vergaat de wereld niet. Krijgen we de subsidie wel, dan ga ik me dán pas zorgen maken of ik de projectleidersrol wel kan en wil dragen. Thuisgekomen vroeg ik de psychiater of zij hoofdaanvrager wilde zijn. Ze zag wat ik wilde bereiken met de subsidie en stemde toe.

Ik haalde diep adem en begon met het schrijven van het projectplan voor de subsidieaanvraag. Ik mocht helemaal zelf bedenken wat ik erin ging zetten. Ik wist dat ik kritiek zou moeten verdragen op mijn conceptaanvraag. Ik nam een risico. Eerder schreef ik een blog over hoe lastig ik het vind om met kritiek om te gaan. Nu kreeg ik de kans om te oefenen. Ik stuurde mijn voorstel naar de hoofdaanvrager. Zij las de eerste versie en gaf mij kritiek terug.

Tot mijn verassing kon ik haar kritiek verdragen. Zij had heel goed begrepen wat de essentie van mijn plan was. Haar kritiek kraakte mij niet af, maar maakte mijn subsidieaanvraag juist beter. Haar punten leidde tot het scherper neerzetten van de probleemstelling en het einddoel. Haar punten beperkte zich tot de hoofdlijnen en ze had geen kritiek op details of schrijfstijl. Kortom, ze liet mij helemaal in mijn waarde. De bestuurlijk verantwoordelijke, die moest mee tekenen, gaf mij complimenten over de helderheid van de aanvraag. Ik was gewend om aan kritiek altijd het gevoel over te houden dat ik gefaald heb, dat ik het niet goed gedaan heb. Deze keer ervaarde ik de kritiek als steunend en helpend. Een wonderlijke ervaring.

Ik voelde me gezien. Ik voelde mij een gelijkwaardige gesprekspartner. Er werd niet alleen geluisterd naar mijn ideeën, ik kreeg zelfs alle kans om ze uit te voeren. Bovendien kreeg ik de steun die ik nodig had. Ik kon de aanvraag namelijk niet alleen indienen. Ik had de formele steun van de hoofdaanvrager en de bestuurlijk verantwoordelijke nodig. De bestuurlijk verantwoordelijke, die ik helemaal niet ken, stond zomaar achter mijn aanvraag.

Ik nam een risico.
Ik werd behandeld als een gelijke.
Ik werd voor vol aangezien.
Ik mocht meedoen.

Nu maar duimen dat we het project mogen gaan uitvoeren!

Dit blog schreef ik als gastblog voor de Socialrun.