Een Thais grottenstelsel

Ik bevind me ondergronds, in een grottenstelsel. Het is er donker, nat en koud. Om mijn warmte vast te houden, maak ik mij zo klein mogelijk. Opgetrokken knieën, mijn armen om mijn knieën heen. Net zo lang tot ik niet meer ril. Dan stijgt het water en moet ik watertrappelen. Ik houd mijn hoofd net boven het water, ik heb sterke benen. Ik weet dat ik moet blijven watertrappelen.

Ik studeer, ik sport, ik werk jarenlang als accountant en ik voel me ongelukkig. Vrijwel altijd. Niemand die het opmerkt.

Ik voel mijn beenspieren zwakker worden, ik besluit te kijken of ik naar een andere ‘zaal’ kan zwemmen, misschien kan ik ergens uitrusten. Ik zwem tegen de stroom in en vind een klein rotspuntje. Daar ga ik op zitten. Ik zit daar, duidelijk zichtbaar, in mijn eentje, kou te lijden.

Ik ga aan de pillen, ik bezoek een aantal psychologen. Ik denk dat zij mij kunnen helpen. Ik volg alle tips op die zij mij geven. Ik blijf werken, ik blijf sporten, ik blijf niet in mijn bed liggen. “Men” zegt dat het nu beter met mij gaat. Ik merk niets, mijn stemming blijft beroerd. Maar blijkbaar gaat het beter met mij, ik voel me onbegrepen.

Er drijft een dunne trui voorbij. Ik krijg hem te pakken. Wring hem uit en trek hem aan. Het is een wollen trui. Na een tijdje droog ik op en krijg het wat warmer op mijn rotspuntje. Plotseling breekt het rotspuntje af. Ik beland weer in het water en drijf met de stroom mee. Ik zie wat licht, maar kan er niet naar toe zwemmen, er is een sterke onderstroom. Ik zie een duiker staan in het licht. Ik roep heel hard, dat ik het niet meer vol hou, ik voel dat ik aan het verdrinken ben. De duiker zegt, dat ik nog een stukje door moet zwemmen, om de hoek staat een zuurstoffles. Ik strek mijn hand uit naar de duiker en vraag haar mij te komen halen, ik kan echt niet meer….. De duiker roept dat ik vol moet houden. Ik ga kopje onder, kom boven en drijf weer weg van de uitgang. Ik bots tegen een rotsblok aan dat mij de linker gang in stuurt en ik kom in een nieuwe zaal. Ik word uit het water getrokken en op het droge geholpen. Ik heb het berenkoud en ben zo moe. Ik krijg een T-shirt tegen de kou. Dat helpt wat.

Ik zeg mijn psycholoog dat het niet meer gaat, ik hou het niet meer vol. Ze moet me “nu” helpen. Ik vraag om een overleg tussen psychiater, huisarts en psycholoog. De psychiater en psycholoog besluiten onderling dat dat niet nodig is. Ik moet volhouden, het wordt vast beter. Ik ga zelf naar de huisarts, zij doet ontzettend veel moeite voor me en krijgt me in de crisisopvang. Ik krijg andere pillen. Ik moet aangeven waar ik behoefte aan heb. Rust. De Dood. Dat wil ik. Dat is geen optie. Ik weet het echt niet meer. Ik wil warmte, echt contact, een luisterend oor. Ik krijg een bed, pillen, protocol, dagbesteding.

Na een tijdje begin ik weer te bibberen, het T-shirt is niet warm genoeg. Ik wil zo graag een dikke trui en een warme joggingbroek. Ik besluit weer in het water te springen, op zoek naar een andere zaal, wellicht vind ik daar de dikke trui en warme joggingbroek. Ik zwem dieper de grot in en kom in een grote zaal. Ik klim op het droge en wacht. Ik hoor geboor van boven af. Ze zoeken mij. Ik zie flitsen licht als de boren door het dak van de grot komen. Het licht geeft mij de hoop op redding. Er worden vele schachten geboord, maar ik kan niet bij het licht komen. Ik laat mij weer wegdrijven.

Ik geef aan dat ik geen pillen meer wil. Ik wil dood of een oplossing die werkt. De artsen lijken eindelijk met mij mee te willen denken. Niet weer nieuwe pillen. Ze opperen de mogelijkheid van ECT (ElectroConvulsieTherapie). Ik lees me in. Ik zie het zitten. Hoge succes kans. Beperkte risico’s. Mijn enige mogelijkheid. Ik verhuis naar het ziekenhuis, ik krijg 13 ECT behandelingen. Ze helpen niet. Ik mag weer naar huis. Alleen.

Ik ga weer watertrappelen. Mijn benen zijn nog relatief sterk. Ik zwem diverse gangen in. De meeste lopen dood, ik zwem weer terug en probeer een nieuwe gang. Ik zie een oude reddingslijn, hier moeten meer mensen geweest zijn. Ik volg de lijn en kom weer in een zaal, vol met mensen in warme truien en joggingbroeken. Ik zie de kleding liggen, maar ik kan er niet bij. De mensen vertellen mij hoe heerlijk het is met een warme trui en joggingbroek. Ze vergeten me te vertellen, dat ik eerst om de rotsformatie heen moet zwemmen, de stenen trap op moet klimmen om zo bij de warme kleding te komen.

Ik ga weer werken en sporten. Ik onderga meer onderzoeken. Er blijkt een geschikte therapie te zijn. Ik ga op intake, ik mag er niet heen, want ik ben te depressief om daar behandeld te worden. Uiteindelijk krijg ik een plaats in een groepstherapie voor chronisch depressieve mensen. Ik leer er van alles, maar mijn stemming verbetert helaas niet.

Het water is inmiddels wat warmer geworden, ik moet dus dichter bij een uitgang zijn. Ik laat me meedrijven met de stroming. Ik zie een uitgang en ik zie twee duikers. De duikers hebben een enorm zoeklicht. Het zoeklicht valt op mij. Ze zien mij. Ze vragen of ik naar hen toe kan zwemmen. Ik zeg hen dat het me niet lukt. Ik heb geen kracht meer over. Ze aarzelen geen moment en springen het water in. Ze nemen een extra zuurstoffles mee. Zorgzaam zetten ze mij een zuurstofmasker op. Eentje zwemt er voor mij en houdt mijn hand vast. De ander zwemt achter mij en zorgt ervoor dat mijn zuurstoffles niet vast komt te zitten in de nauwe gang. Ik worstel met het ademhalen in het zuurstofmasker. Het lukt ons niet om met zijn drieën door de nauwe gang te komen. Ze laten me niet achter. We zwemmen een stukje terug en proberen een nieuwe gang. Deze is wat breder, maar leidt niet naar de uitgang. Weer laten ze me niet in de steek. Ze controleren of mijn zuurstoffles nog voldoende lucht heeft. Ik krijg een andere duikbril op. Ze wisselen van positie. Continu blijven ze bij mij.
We rusten uit op een rotspuntje. Ik geef aan dat ik helemaal stuk ben. Dat ik niet meer wil zwemmen. Ik ben klaar om het op te geven. Gezamenlijk besluiten we nog één poging te doen. Als we dan de uitgang niet vinden, zullen ze bij mij blijven, tot mijn zuurstof op is. We controleren een laatste keer de duikuitrusting. Ze leggen me deze keer erg duidelijk uit hoe ik moet ademhalen door het masker. We springen weer in het water. We zwemmen een nieuwe gang in. Het ademhalen gaat, na de uitleg, beter. Deze gang was verborgen, het leek onmogelijk om erdoor te komen, we doken omlaag in plaats van omhoog.
We zien het licht, de uitgang. Ineens zijn we in de open zee.
We kunnen alle kanten op.

Via de groepstherapie vind ik twee therapeuten die, na vele sessies, begrijpen waarom mijn stemming niet verbetert. Er is erkenning, herkenning, vertrouwen, bevestiging en vooral heel veel geduld en warmte. In vele kleine stapjes wordt mij de basis van het leven uitgelegd: De emoties.

Ik voel de kracht van de golven. Ik word nog regelmatig ver terug de grot in geslingerd. Gelukkig zit ik stevig vast aan mijn reddingslijn. Als ik deze reddingslijn blijf volgen, kom ik weer in open zee. Ik word sterker en zwem iedere keer net een stukje verder de zee op. Af en toe kom ik een eilandje tegen en rust ik wat uit. Ik doorsta sterke stormen en kom steeds dichter bij de kust. De kust die ik in de verte zie.

Door de basisbeginselen van het leven te onderzoeken en te begrijpen, maak ik kleine stapjes. Ik krijg de gelegenheid om mijn ervaringsverhaal te vertellen. Eerst voor een veilige kleine groep. Er volgen meer uitnodigingen. Het spreken doet mij goed. Het is goed voor mijn eigenwaarde en geeft mij een hoop zelfvertrouwen. Het doet me ook goed dat anderen profijt hebben van mijn verhaal. Ik ben er nog niet. Ik watertrappel nog regelmatig, ik ga af en toe kopje onder. Ik heb mijn reddingslijn. Ik heb de kustlijn in het vizier.

Home