De “bijwerking” van luisteren

Inmiddels begeleid ik al anderhalf jaar een herstelgroep in de kliniek. Wekelijks komen mensen met depressie bij elkaar. De één zoekt met name een luisterend oor, een ander vraagt advies aan gelijkgestemden en weer een ander vindt erkenning en herkenning. Ik zit erbij. Kijk en luister naar hen én probeer er voor te zorgen dat ieder voldoende ‘spreektijd’ krijgt. Ook deel ik, daar waar passend, mijn ervaring.

Bij de start van deze groep heb ik voor mezelf besloten dat ik geen ‘deelnemer’ maar ‘begeleider’ ben. Ikzelf kan geen twee rollen tegelijkertijd vervullen. Ik ben wél open, maar niet kwetsbaar. Ik vind dat ik in mijn kwetsbare modus niet zou kunnen functioneren als begeleider. In het begin voelden de deelnemers zich ‘schuldig’: “maar jij mag er ook zijn”. Gelukkig verdween hun schuldgevoel al snel naar achteren toen ik hen mijn uitgangspunt mee deelde.

Hoe beter ik de deelnemers ken, hoe duidelijker ik hun patronen zie. Sommige patronen lijken op die van mij. Het is best confronterend om iemand vast te zien zitten in een gedachtenkronkel. Het is moeilijk om te zien dat iemand plannen maakt om zijn/haar leven te verbeteren, maar niet het eerste kleine stapje durft te zetten. Het is lastig om te zien dat hij/zij altijd wel een probleem bij een oplossing kan verzinnen.

Ik merk dat óók ik het moeilijk vind om niet te komen met ‘goedbedoelde adviezen’. Ik merk dat ik tóch regelmatig een oordeel heb, terwijl ik juist oordeel loos wil luisteren. Dit stemt mij milder in mijn oordeel over de mensen die mij willen bijstaan tijdens mijn depressie. Het is een volkomen natuurlijke reactie om iemand te willen helpen met een advies. Het is moeilijk om er naast te staan en te zien dat iemand opnieuw depressiever wordt of niet tot actie over durft te gaan. Samen lachen over het ongevraagde goedbedoelde advies, kan de lucht klaren.

Mooi, vind ik het, om te zien dat de deelnemers steeds meer ruimte voor henzelf durven opeisen. Dat ze veilig genoeg voelen om te delen waar ze zich voor schamen of tegen aanlopen. Ze hebben ervaren dat de groep hun leed kan dragen, dat zij er mogen zijn mét leed. Ze gebruiken de groep soms om nieuw gedrag te testen.

Een paar weken geleden, kwam ikzelf in een dilemma. Een deelnemer (A.) deelde zijn/haar verhaal en ik gaf hem/haar veel ruimte, nadat hij/zij al een aantal sessies wat minder ruimte had genomen. Het verhaal en patroon was niet nieuw. Ik voelde me machteloos dat ik A. niet concreet kon helpen en niet uit de situatie kon halen. Op driekwart van de sessie vroeg een andere deelnemer (B) het woord. B. wilde ook ruimte om te spreken.

Ik voelde me enorm schuldig. Het voelde alsof ik gefaald had. Ik gaf de één ruimte en deed daarmee de anderen tekort (actie, reactie). Er was ook een kort moment van trots. B. had toch maar mooi ruimte voor hem/haarzelf opgeëist. Iets dat B. een jaar geleden nooit gedaan had. De actie van B. zorgde voor een verdrietige reactie bij A. en daarmee weer een schuldgevoel bij B. Er dreigde een negatieve spiraal te ontstaan. En ik? Ik zat daar te ‘verdragen’. Ik kon A. en B. geen beter gevoel geven. Ik kon alleen de actie en reactie benoemen én A. en B. verzekeren dat ze er mogen zijn ook al roept hun actie een verdrietige reactie bij een ander op.

Ik heb de macht niet om de ander zich beter te laten voelen. Was dat maar zo. Ik kan de situatie waar de ander in zit ook niet veranderen. Ik kan het patroon van de ander niet bijsturen. Ik kan wél blijven luisteren. Ik kan wél mijn eigen machteloosheid verdragen. Ik kan wél het patroon van de ander analyseren en op een gepast moment de ander vragen of hij/zij zich bewust is van het patroon. Ik kan empathie tonen als ik zie dat de ander zijn/haar patroon probeert te veranderen en na een tegenslag terugvalt in het oude patroon. Ik kan naast hem/haar gaan staan om samen te kijken welke kleine mini-aanpassing een volgende keer mogelijk is. Ik kan wél samen hun successen vieren en teleurstellingen samen verdragen.

Ik fietste naar huis met een enorm zwaar en machteloos gevoel. Ik moest verdragen dat ik mijn deelnemers verdrietig naar huis heb laten gaan. Ik vroeg me af of ik het ‘allemaal’ wel goed doe met mijn groep. Met mijn depressieve hoofd vind ik dat ik niet altijd alert genoeg ben om de behoeften van de deelnemers goed in te schatten. Elke keer weer de keuze, laat ik de deelnemer praten, of is dit het moment om bij te sturen. Hoe voorkom ik dat de ene deelnemer iets zegt, wat een verdrietige reactie bij de andere deelnemer geeft? Wacht ik tot een deelnemer zelf het woord vraagt of schat ik in dat een deelnemer deze keer nodig heeft dat ik het woord aan hem/haar geef? Voelt iedereen zich genoeg gezien? De groep draait al anderhalf jaar. Volgens mij doe ik het goed genoeg.

Een “bijwerking” van luisteren, is het zelf moeten verdragen van een machteloos gevoel…