Zoveel mogelijk tenzij noodzakelijk

‘Beperk het aantal contacten tot het noodzakelijke’,  ‘werk zoveel mogelijk thuis’, ‘dringend advies een mondkapje te dragen’. Ik word onrustig van dit soort adviezen. Wat is ‘zoveel mogelijk’? Wanneer is iets ‘noodzakelijk’?

Een mondkapje in het OV is verplicht, een mondkapje in openbare binnenruimte is een dringend advies. Een mondkapje is niet helpend, een mondkapje is wél helpend.
1,5 meter afstand, is helpend of niet. Je verplicht het. Of niet.

Samenkomsten van meer dan 30 personen (binnen) en meer dan 40 personen (buiten) mogen niet. Samenkomsten met grotere groepen bij een religieuze gelegenheid of demonstratie mogen wél.

Volgens mij maakt een virus geen onderscheid tussen het soort groep of het doel van een bijeenkomst…

Onduidelijke regels leiden tot creatief denken: als ik een bijeenkomst onder het mom van ‘religie’ of ‘demonstratie’ hou mag het wel. Wat is de definitie van ‘religie’ of ‘demonstratie’ eigenlijk. Komen daar dan nog meer (on)duidelijke regels (en uitzonderingen) voor?

Wat is ‘noodzakelijk’? Dit is voor iedereen anders. Iedereen heeft zijn eigen normen en grenzen. De één vindt het noodzakelijk één keer per week naar kantoor te rijden voor de noodzakelijke contacten. De ander vindt dat niet. De één vindt het noodzakelijk met vrienden te blijven samenkomen, de ander niet.

Dat maakt het leven voor mij ingewikkeld.

Is het noodzakelijk dat ik boodschappen bij de supermarkt doe? Nee, ik kan ze ook bestellen. Is het noodzakelijk dat ik een afspraak met een vriend(in) maak? Nee, ik kan ook (beeld)bellen. Het (beeld)bellen zelf is wél een enorme drempel voor mij, moet ik mezelf dan ‘opofferen’ voor het algemeen belang? Is het noodzakelijk dat ik het huis uit kom, me onder de mensen begeef? Nee, dat is niet noodzakelijk, wél wenselijk.

Wenselijk is niet het zelfde als noodzakelijk.

Wat is ‘zoveel mogelijk’? Zorg ik dat er altijd 1,5 meter tussen mij en de ander zit? Met als gevolg dat ik het gevoel heb dat ik constant van mijn lijn afwijk tijdens het wandelen of hardlopen? Dat ik in de supermarkt netjes wacht tot ik bij de bananen kan? Bij mij in de buurt kun je dan rustig blijven wachten… er gaat vrijwel altijd iemand ‘even’ tussendoor.

Mag ik wél knuffelen met die ene (of twee? of drie?) vriend(in) of moet ik het gemis aan warm fysiek contact voor lief nemen in het kader van het algemeen belang?

Ik ben niet bang om ziek te worden. Ik ben wél bang om aangesproken te worden dat ik ‘de regels’ overtreed. Ik ben continu op mijn hoede, zoek een plekje waar ik niemand in de weg sta, als ik boodschappen doe. Ik zoek een rustig wandel- of hardlooprondje uit. De realiteit is dat ik altijd wel ergens in de weg sta of iemand tegenkom. Moet ik persoonlijk ongemak accepteren in het kader van het algemeen belang?

Ik word er bozig van. Als iemand zijn grenzen anders trekt dan ze volgens mijn interpretatie van de regels zijn. Als iemand besluit dat iets wél noodzakelijk is, terwijl ik mij datzelfde ontzeg. Bijvoorbeeld als iemand wél naar een samenkomst gaat. Tegelijkertijd besef ik dat dit wellicht het enige uitje sinds lange tijd voor die ene persoon kan zijn. Wie ben ik om daar wat van te vinden?

Zelf overtreed ik soms (on)bewust ‘de regels’ en dat zorgt voor een intern conflict achteraf. Het wringt: ik doe iets wat niet mag. Ik stapte vorige week met twee personen in een lift, waar maar één persoon in mocht. Ik gaf een paar weken geleden wél een knuffel en ik pakte ook ‘even snel’ de paprika in de supermarkt, terwijl ik te dichtbij stond.

Beperking of toestaan van iets, zorgt altijd voor een gevoel van ongelijkheid bij de ander. Zeker als het iemand persoonlijk treft. De belangen zijn groot. Voor de een betekent een beperking wel/niet verliezen van inkomen, voor de ander betekent het wel/niet verliezen van mentale gezondheid. Bovendien, wat doe je als iemand toch ‘de regels’ overtreedt?

Er komt een lobby op gang. Demonstraties (die géén bijeenkomsten zijn…) volgen. Men vecht voor zijn eigen plek én zekerheid. Degenen die het hardst schreeuwen, worden gehoord. Er volgen weer uitzonderingen op de uitzonderingen van de regels of adviezen. De cyclus start op nieuw: beperkingen, schreeuwen, aanpassen.

Ondertussen worden de regels van het leven steeds onduidelijker. Net als ik denk ze een beetje te snappen en er meer (of juist minder rigide) mee kan omgaan, veranderen ze weer. Of toch niet…

Even had ik hoop, tijdens de persconferentie (van 28 september), dat er meer duidelijkheid zou komen. Wél gewoon overal mondkapjes (of juist niet). Wél groepen of géén groepen. Wél reizen, niet reizen.

IJdele hoop bleek dat.

Mijn wens om op te lossen in het niets wordt steeds groter…

College leegte

Op een zonnige dinsdag in september fietste ik naar de VU in Amsterdam. Samen met de psycholoog gaf ik een gastcollege aan derdejaars studenten psychologie. We liepen het vrijwel uitgestorven gebouw op een vrijwel uitgestorven campus binnen. De koffiecorner was dicht. De gangen waren leeg. Op de lift was een sticker geplakt dat je er maar met één persoon in mocht. We passeerden diverse lege klaslokalen en lege college zalen, onderweg naar onze bestemming.

Tijdens een gastcollege zijn er meestal zo rond de twintig studenten aanwezig. Een kleine groep, zodat er genoeg ruimte is voor het stellen van vragen door de studenten en het maken van verbinding met elkaar.

De docent ving ons op en legde uit dat er zeven studenten aanwezig in het lokaal mochten zijn. De rest luisterden via Zoom online mee. Ik informeerde eens hoeveel studenten er dan online op het college inlogden. Ze antwoordde: meestal zijn dat er tussen de 150 en 200. Ik schoot acuut in de paniekmodus: tjemig zo veel!
Ik had nog even tijd om tot rust te komen, te zien hoe dat werkt met een camera, een powerpoint en een verteller, terwijl de psycholoog haar verhaal vertelde.

Na een korte pauze en wisseling van de USB sticks was het mijn beurt. Ik was opgelucht dat het ‘technische gedeelte’ goed gegaan was en dat de docent de eventuele vragen via Zoom monitorde. Misschien kon ik die starende camera wel vergeten. Na een diepe ademteug, begon ik mijn verhaal. Ik merkte dat ik wat zenuwachtig was, het was toch al weer bijna een jaar geleden dat ik live was én er luisterde een hoop mensen mee.

Een natuurlijke pauze in mijn presentatie is het vertonen van een stopmotion filmpje dat ik een aantal jaar geleden maakte. Tijdens deze pauze kijk ik op mijn gemak de zaal rond en probeer te ontstressen. Ik knikte eens naar de psycholoog, die geruststellend terug knikte en merkte dat ik na de film rustiger was. Ik rondde mijn presentatie af.

Dan begint het gedeelte waar ik altijd het meeste naar uit kijk: de vragen.

Het patroon als volgt: eerst blijft het stil. Ik herinner mezelf er dan aan dat ik gewoon moet blijven doorademen. Dan komen de eerste opmerkingen en vragen: of ik destijds ben gaan klimmen voor de spanning? (nee). Of het eng is om over dood te praten? (nee, ik vind het helend) Welke therapie het meest geholpen heeft? (‘weerstand’ en de ‘therapeutische relatie’ spelen een belangrijke rol).

Het werd een mooi gesprek tussen de studenten, de psycholoog, de docent en mijzelf. De psycholoog en ik vulden elkaar naadloos aan met theorie en praktijk. Het was een intieme sfeer, met maar een paar studenten in het lokaal. Het was een raar gevoel dat er zo veel studenten online waren (of ze het college ook volgden weet ik natuurlijk niet..). Er ontstond verbondenheid. 

Wat me is bij gebleven van dit college, is de leegte.

De studente die ná het college even bleef hangen. Ze vroeg de docente haar alsjeblieft op de reservelijst te zetten als er een ‘live-college-plek’ overbleef. Ik sprak haar aan en vroeg haar hoe het was om te studeren in deze tijden met alle beperkingen. Ze gaf aan dat ze de eerste twee studiejaren regelmatig in de collegezaal zat met een verveeld gevoel, dat ze liever thuisgebleven was. Nu, verlangde ze hevig terug naar die tijden, dat ze gewoon nog naar college kon. Dat ze niet hoefde te hopen op een schaars plekje in de collegezaal. Dat ze het contact met haar medestudenten en de docenten miste. Ik voelde haar eenzaamheid en hunkering naar face-to-face contact. Ik had over de ervaring van studenten gelezen in het nieuws.

Haar gevoel voelen, kwam onverwacht behoorlijk bij mij binnen.

Samen met de psycholoog liep ik naar de uitgang. De lege gangen, de lege collegezalen. Ik vroeg me samen met haar af, waarom die lege zalen niet beter benut werden. Waarom er niet meer studenten naar college konden komen. Het aantal studenten per vierkante meter is vast uitgerekend en het is vast een logistieke nachtmerrie om meer van de lege ruimtes te benutten. Ik zou het ze gunnen, die studenten: minder leegte, meer verbondenheid.

Het voelde leeg, dat gebouw.

Als het (niet) stroomt

28 augustus was het: Aan het eind van de middag belde de postbode aan en bracht mij een grote doos. In die doos zaten de eerste gedrukte exemplaren van de ‘Wonderlijke taal der emoties’. Ik nam de doos aan, zette die op tafel en ging op de bank zitten.

Dit was het dan!
Het project waar ik bijna drie jaar aan gewerkt had!
Ik had verwacht overduidelijke blijdschap te voelen. Immers toen ik de proefdruk, begin augustus ter controle, in mijn handen hield was ik blij.

Waarom voelde ik me dan nu zo anders?

Ik voelde een matte gelatenheid en er was teleurstelling dat ik geen blijdschap voelde. Dát was immers wat ik geacht werd te voelen. Ik was in de war over wat ik niet voelde. Ik durfde de doos niet open te maken. Wat nu als ik de doos open deed en het boek zag er heel anders uit dan de proefdruk? Wat nu als er een vette rode veeg over de voorkant afgedrukt was, wat als er ineens een zwarte bladzijde in mijn boek gedrukt was. Wat als …?

Wat als het niet perfect zou zijn?

Ik had mijn hoofd al geprobeerd wijs te maken dat ik vast nog wel een schoonheidsfoutje zou vinden. Dat het niet erg was als ik het boek open zou slaan en mijn oog zou vallen op een verkeerde ‘d’ of ‘t’. Of dat er een spatie of een punt te veel of te weinig zou staan. Heus dat was écht niet erg…

Natuurlijk vindt mijn hoofd dat wél erg!

Ik trok mijn wandelschoenen aan en ging een rondje wandelen om mijn gedachten te ordenen. Tijdens het wandelen voelde ik wat traantjes opkomen. Ik probeerde me niet te schamen voor mijn tranen. De kans dat iemand ze zou zien was erg klein. Het was rustig onderweg en ik droeg een zonnebril. Ik probeerde te analyseren waar de tranen vandaan kwamen. Lag het aan de therapiesessie van die ochtend, aan het weer of aan iets anders? Was het überhaupt nodig de oorzaak te kennen?

Kennelijk was ik verdrietig en was het tijd dat ik het vat liet overstromen.

Weer thuisgekomen, stond die doos nog steeds ongeopend op tafel. Ik voelde veel spanning, mijn lijf was onrustig. In een appje vroeg een vriendin hoe ik me nu voelde. Ik zou vast trots en blij zijn, nu mijn boek klaar was!  “Eerlijk gezegd”, antwoordde ik, “voel ik me helemaal niet blij en zelfs wat verdrietig, ik snap er niets van”. Ze appte terug, dat ze het fijn vond dat ik eerlijk schreef hoe ik me voelde.

Haar woorden verschafte me helderheid in mijn gevoelens: “Jouw perfectionisme maakt angstig, het zorgt ervoor dat je liever oplost in het niets, dan dat je aandacht hebt voor een boek waarvan je niet weet hoe het valt. De trots en de boodschap raken zo overschaduwd.”

Ik wist wat me te doen stond: mijn angst direct in de ogen kijken. De onzekerheid van het niet-weten meteen oplossen op het moment dat dat kan. Ik heb níet in de hand hoe mijn boek ontvangen wordt. Ik heb niet in de hand wat ‘men’ vindt of hoe mijn woorden geïnterpreteerd worden.

Wél kan ik het spook, van een rode veeg over de omslag en een zwarte pagina in het boek, in de ogen kijken. Het ergste dat er kan gebeuren is dat ik de rode veeg en zwarte pagina aantref. Dan zou ik contact opnemen met de drukker en worden de boeken opnieuw gedrukt. Niet handig met een geplande ‘boekdag’ op 1 september. Geen wereldramp.

Ik stond op, liep naar de tafel en opende de doos. Keurig in het gelid zag ik twee stapeltjes boeken. Zo op het eerste gezicht leek de omslag in orde. Ik voelde de angst in mijn lijf afnemen. De spanning trok langzaam weg. Ik pakte een boek en sloeg het open. Geen zwarte pagina zo op het eerste gezicht. Mijn ademfrequentie daalde. Ik bladerde nog wat meer door het boek, nog steeds geen zwarte pagina. Het spookt loste op.

Ik was opgelucht.

Langzaam voelde ik de blijheid mijn lijf in stromen.

De theedoos

Vorige week was ik bij Arnie (mijn therapeut). Hij maakte thee en ik dacht na over het te kiezen theezakje uit de theedoos. De vorige keren had ik earl grey en bedacht me dat nu eens wat inventiever zou zijn en koos iets onbekends. Ik haalde het theezakje (kruidenthee) vluchtig door het hete water en observeerde hoe Arnie wel early grey koos en zijn thee donkerzwart liet kleuren. Ik dacht terug aan het jaar dat ik in Engeland au-pair was en mijn thee regelmatig op zijn Engels dronk, erg zwart en sterk mét een plons melk, soms met een beetje honing of suiker. Lekker!

Hij opende met te vertellen dat hij mijn boek ‘de wonderlijke taal der emoties’ gelezen[1] had. Bij aanvang van ons contact had ik hem gevraagd of hij bereid was om mijn (toen nog) manuscript te lezen. Het leek me een mooi startpunt van ons contact. Op deze manier gaf ik hem een gebruiksaanwijzing van mijzelf en kon ik ‘vertellen’ wat ik de afgelopen jaren aan inzichten heb opgedaan. Inzichten waar ik de komende tijd mee aan de slag wil gaan in de hoop dat mijn depressies in aantal en intensiteit afnemen. Vaak lukt het me niet on-the-spot te zeggen wat ik bedoel te zeggen. De woorden vormen zich op zo’n moment gewoon niet of ik ben teveel bezig met wat ik verwacht dat de ander zou willen horen in het gesprek. Een boek schrijven en laten lezen is wellicht een wat drastische actie, maar wel effectief. Ik vond het prettig dat hij de moeite had genomen om zich op deze manier in mijn verhaal te verdiepen.

We hadden het over de werkzaamheid van verschillende therapie vormen en ik gaf aan dat voor mij de behandelrelatie de belangrijkste werkzame stof van therapie is. Hij gaf aan dat de inhoud van een gesprek er vaak minder toe doet. Ik vertelde dat ik het daar wel mee eens ben. Aan de manier waarop iemand een verhaal vertelt kun je immers veel afleiden. Ik haalde diep adem en dacht terug aan een eerder voornemen van mij: experimenteer en oefen. Ondertussen voelde ik het schaamrood naar mijn kaken stijgen en kreeg het ook wat warmpjes, het was onzinnig wat ik ging zeggen, maar ik deed het toch. Ik zei:

“het vergt wel moed om eerlijk te vertellen hoe mijn hoofd werkt, dat kan ook bij dingen die inhoudelijk niet relevant zijn voor therapie. Neem nou bijvoorbeeld die theedoos. Ik zal je vertellen wat ik zojuist allemaal dacht bij het uitkiezen van de thee. Ik dacht: jij weet vast dat ik de vorige vier keer steeds koos voor het gele earl grey zakje. Als ik weer earl grey kies vind je daar wat van, als ik iets anders kies vind je daar vast ook wat van. Misschien moet ik er zelfs wel een vraag over beantwoorden. Waarbij ik dan weer moet bedenken wat jij als antwoord zou willen horen. Bovendien staat de theedoos bovenop de prullenbak waar ik zo mijn theezakje in moet weggooien. Kan ik het maken om de theedoos alvast op tafel te zetten, voordat jij een zakje gepakt hebt, zodat ik mijn zakje direct kan dumpen? Of moet ik mijn zakje langer laten trekken in mijn thee, tot nadat jij je zakje gepakt hebt. Dan krijg ik wel sterkere thee dan ik lekker vind, maar dat accepteer ik dan maar… Je zult het vast onbeleefd vinden als ik de theedoos verplaats. Bewust koos ik ervoor wél de theedoos op de tafel te zetten, zodat ik mijn zakje kon dumpen en geen extra sterke thee hoefde te drinken… Ik vertel je dit om te laten zien hoe mijn gedachten worstelen met zulke simpele dagelijkse dingen.“

De inhoud was totaal onbelangrijk, de context zegt alles. Experimenteren voelt risicovol en kwetsbaar. Tijd voor kop thee, sterke zwarte Earl grey, met een plons melk en een snufje suiker.


[1] Vanaf 1 september online en offline verkrijgbaar in de boekenwinkels

Een vijand

Ik moet nog even wennen aan mijn nieuwe therapeut en hij ongetwijfeld ook aan mij. In december hadden we een eerste kennismakingsgesprek. Hij voldeed aan mijn strenge selectiecriteria: ‘de klik’ en ‘niet-weer-weg-hoeven-binnen-een-bepaalde-tijd’. Begin mei startten onze gesprekken, de eerste nog via beeldbellen vanwege Corona, daarna gelukkig face-to-face. Ik vind het maar lastig, weer wennen aan een andere therapeut (laat ik hem Arnie noemen). Ik vroeg me af waarom hij bepaalde vragen stelde en wat de rationale was achter sommige dingen die hij vertelde. In mijn ogen waren sommige vragen totaal irrelevant en ik irriteerde me aan de herhaling van vragen (ook al had hij me gewaarschuwd voor zijn niet al te beste geheugen).

Ik was ook bang. Bang voor zijn oordeel. Bang om ‘het’ niet goed genoeg te doen. Bang om het verkeerde te zeggen en bang om onbegrepen te worden. Vóór elke sessie bleef ik tegen mezelf zeggen dat ik mocht leren van deze contacten. Dat ik mocht durven zeggen wat ik dacht en dat ik mocht durven doorvragen naar het waarom. Ik mocht oefenen. Prompt leek de herhaling in Arnie’s vragen verminderd…
Ik leerde naar zijn verhalen te luisteren en me minder te ergeren als ik de verbanden miste. Ik hoorde empathie in zijn verhalen, ik ervaarde dat hij niet oordeelde. Verbaasd constateerde ik, dat ik het nog steeds moeilijk vind om iemand te vertrouwen op zijn of haar woorden. Waarom zou ik geloven dat die persoon meent wat hij/zij vertelt? Wat zit ‘achter’ de woorden? Lees ik de ander wel goed? Het wantrouwen blijft. Waarom?

Een voorbeeld:
Vorige maand reed ik na een sessie naar huis, de laatste woorden die ik gezegd had waren: ‘nee hoor, maak je niet druk om mij, ik trek het wel’. We hadden het in de laatste tien minuten gehad over jeugdervaringen. Hoe ingesleten patronen van vroeger een grote impact op het heden blijven hebben. Arnie verontschuldigde zich dat we de sessie zo abrupt moesten eindigen en hoopte dat het me niet té verdrietig zou stemmen. Ik wuifde zijn woorden weg. Ik voelde me ook niet verdrietig overigens. Ik had zakelijk/emotieloos mijn verhaal gedaan en was daarbij onbewust vervallen in mijn oude patroon van verteller. Eenmaal thuis dacht ik er over mijn antwoord na. Mijn automatische reactie was geweest Arnie te behoeden voor ongemak, veroorzaakt door mij.
Mijn overpeinzing leidde tot de volgende gedachtenkronkels:

Hij zal wellicht helemaal geen ongemak ervaren hebben. Als hij wél ongemak ervaart, moet ik het schuldgevoel wat ik daarbij voel verdragen. Ik moet dus zélf leren omgaan met mijn ongemak (het verdragen van schuldgevoel). Als Arnie wel ongemak heeft ervaren, dan kan het goed zijn dat hij daarmee kan omgaan. Als hij er niet goed mee kan omgaan, dan is dat niet mijn verantwoording. Bovendien leidt actie tot een reactie, welke impact mijn actie heeft kan ik niet beïnvloeden, hoe graag ik dat ook zou willen.
Niets doen heeft ook impact. Onbewust niet mijn emoties laten zien in het contact leidt niet per definitie tot minder ongemak bij de ander.

Mijn welzijn is belangrijk dat mag ook gezien worden. Ik dacht terug aan het gesprek en probeerde te voelen wat ik voelde tijdens de sessie. De spanning van nu en de spanning van vroeger. Ik voelde ook verdriet. Verdriet over het kleine meisje wat destijds zo angstig was. Het was juist goed om nu stil te staan bij wat ik daadwerkelijk gevoeld had. Het was fijn dat Arnie aangaf dat hij bezorgd was over de impact dat ons gesprek mogelijk zou hebben op mijn welzijn gedurende de rest van de dag.
Direct kwam mijn ‘wantrouwen’ weer om de hoek kijken. Zou hij menen wat hij zei? Zei hij dat niet omdat het nu eenmaal zijn werk was?

Wantrouwen, mijn ongewenste vijand, was er weer. Ik realiseer me dat ik een moeilijk persoon ben om voor te zorgen, mijn wantrouwen staat verbinding in de weg.
Hoe stuur ik mijn ongewenste vijand weg?

Crisis impact

Gaat de (halve) Heuvellandmarathon door of niet? Dat was mijn grote vraag de afgelopen week. 15 maart stond al heel lang in mijn agenda. Mijn stemming is al weken slecht, ik ben moe door alle slapeloze nachten. Naar het weekend keek ik niet uit, ik zag er tegenop.

Niet zozeer tegen het rennen, al zou dat zwaar worden. Ik had te weinig kilometers kunnen trainen, ik was nog geblesseerd, maar ik zou gaan starten en ik zou gaan finishen. Daarna zou ik met de groep heroïsche verhalen delen over de hoeveelheid modder en regenwater onderweg, we zouden samen lachen.

Ik zag wél op tegen de reis naar Maastricht en ik zag op tegen de groep van 20 mensen, waar ik er maar een paar van kende. Ik wist ook dat het, net als vorig jaar, wel goed zou komen met die groep. Dus ik zou gaan. Tot er die donderdag het bericht kwam dat alle evenementen met meer dan 100 mensen afgelast werden.

Opgelucht was ik, dat ik niet met de groep hoefde te dealen. Teleurgesteld was ik, dat het weekend toch niet doorging. Opgelucht was ik, dat mijn blessure meer tijd krijgt om te herstellen en ik hopelijk fitter zou zijn voor de nieuwe datum. Teleurgesteld was ik, dat we als groep deze ervaring (nog) niet met elkaar konden delen. Verrast was ik, toen de groepsapp ontplofte. We deelden onze teleurstelling, maar ik heb ook ontzettend veel gelachen om alle filmpjes en gifjes die in de app groep werden gedeeld. Vooral over de boodschappen.

Die boodschappen… Ik voelde druk en ik voelde angst afgelopen weekend. Moest ik nu op vrijdag ook naar de drukke AH om mijn boodschappen te doen? Zou er wel genoeg voor mij overblijven? Zouden er opstootjes zijn? Ik voelde boodschappenschaamte, want als ik nu zou gaan zou ik dan ook meedoen aan het ‘hamstergedrag’? Ik besloot niet te gaan, zaterdag of zondag was vast ook vroeg genoeg.

Op Facebook zag ik foto’s van alle supermarkten in Amstelveen, met lege schappen. Ergens was ik ook nieuwsgierig en wilde ook wel meedoen aan die gekte op de één of ander manier. Ik wilde ‘erbij horen’ en de gekte zelf ervaren. Ik bleef thuis, ik had nog wat eten in de vriezer en koffie in mijn voorraadkast. Zaterdagmiddag kwam het bericht dat er in “mijn” supermarkt politie was om een ruzie over wc-papier te sussen… Ik stelde mijn boodschappen weer uit. Zondagochtend zou ik gaan, net na openingstijd.

Ik zou dealen met de drukte, met de geïrriteerde mensen en ik zou kijken wat er wél was. Ik was nerveus en angstig. Van mezelf had ik niet verwacht dat ik op deze situatie zo extreem reageerde. De zon scheen en ik ging op pad. Onderweg kwam ik een oudere dame met een rollator tegen. Ik groette haar en we maakten een praatje. We bekenden elkaar dat we er best tegen op zagen en liepen met elkaar naar de AH. Het delen hielp, ik voelde me minder gespannen. Tot mijn opluchting was het wel erg druk, maar niet abnormaal druk. De sfeer was gemoedelijk en de schappen waren halfvol. Ik deed mijn boodschappen (alleen de boter was op…), liep naar huis en moest achteraf om mezelf lachen, dat ik me zó druk gemaakt had.

Het advies om sociale contacten zoveel mogelijk te beperken (zeker als je klachten hebt) hakte er bij mij meer in dat ik verwachtte. In een normale week ben ik ook veel alleen, dus waarom voelde dit nu zo anders?

Vandaag had ik een afspraak om een vriendin te helpen met haar belastingaangifte. Ze appte me vrijdag dat ze met klachten thuis zat, dus langskomen was niet verstandig. Ik had er wél naar uitgekeken om haar te zien. We zouden elkaar knuffelen en eerst uitgebreid koffie drinken en bijkletsen. Daarna zouden we haar belastingaangifte doen, waarbij ik haar gemoedelijk zou toe knikken dat ze het prima deed. Dat het logisch was dat de kwartjes bij haar niet vielen, omdat de kwartjes vervangen zijn door 20 eurocent munten. Daarna zou zij een heerlijke lunch voor mij maken en zou ik moe maar voldaan naar huis rijden. Het zou het derde jaar zijn, dat we dit samen zo deden.

Dit jaar deden we het anders. Ik zette mijn eigen koffie, we belden elkaar op en installeerden ‘meekijksoftware’ op onze computers. We kletsen bij over ons wel en wee. We praatten over waarom het voor mij nú zo anders voelt om alleen te zijn. Onze conclusie was: omdat het nu opgelegd is in het belang van de gezondheid van iedereen.

We deden haar belastingaangifte en maakte daarna onze eigen lunch. Het was anders, ik miste vooral de knuffels, maar we hadden wel verbinding. Dat was toch fijn.

De afgelopen dagen zit ik veel te veel op mijn telefoon om mijn onrust kwijt te raken. Ik moet er niet aan denken dat mijn telefoon nu stuk zou gaan. Dan zou ik alle contact kwijt zijn en me nog veel meer alleen voelen. Ik app vrij veel, ik speel spelletjes, ik volg de nieuwsberichten. Whatsapp, Twitter en Facebook check ik veel vaker dan goed voor me is. Het geeft me afleiding, maar maakt me ook onrustig. Het zorgt voor angst. Deze crisis is zo groot, dat het de wereld op zijn kop zet. Het hele systeem kan dus blijkbaar zomaar instorten. Wat als het nog verder instort?

Kortom, het is crisis. Dealen met mentale crisis ben ik gewend, ik moet nu gewoon dezelfde tactiek toepassen: hou het klein, kijk niet vooruit en blijf bewegen. Dan is isolatie nog niet eens een heel slecht idee…

Gelukkig is het opgehouden met regenen en is het droog de laatste paar dagen. Ik heb mijn rondje zondag weer kunnen rennen. Ik wandel elke dag, ook al voelt het zinloos, zo doelloos een rondje wandelen. Het is met dit weer wél makkelijker om nu de deur uit te gaan.

Er blijft nog wel heel veel dag over elke dag.

Dat is niet anders dan anders. Het voelt wel anders.

Het is tijd voor een wandelrondje.

Niemandsland

Al een tijdje voel ik me mentaal beroerd, maar nu gaat het fysiek ook steeds slechter. Ik begon last te krijgen van het suizen van mijn bloed in mijn hoofd. Ik werd er zelfs een beetje bang van de eerste paar dagen. Ik vroeg me af wat het kon zijn. Kon het komen van het afkicken van mijn blauwe pilletjes? Had ik een te hoge bloeddruk of hartslag. Ik was bang, wat als ik nu ineens ’s nachts een hersenbloeding zou krijgen? Ik besloot die avond de knip op de voordeur er niet op te doen. Mocht ik hulp nodig hebben dan zouden ze er tenminste in kunnen…

Na weer een slapeloze nacht besloot ik mijn nieuwe psychiater te mailen dat ik me zorgen maakte over deze vreemde symptomen en mijn wanhoop toenam of we niet konden starten met nieuwe medicatie. Ik vroeg hem om een vervroegde  afspraak.

Een paar weken geleden hadden we kennis gemaakt. Ik dacht dat we het over mijn slaapproblemen gingen hebben, hij had doorgekregen dat ik informatie over autisme wilde. Gedurende de afgelopen jaren kwam de vraag “ben je niet autistisch?” steeds vaker terug. Eind vorig jaar ben ik op de wachtlijst gezet om me te laten testen. Ik moet, tot mijn verrassing, zeggen dat ik een hoop herkenning hoorde in wat hij me vertelde over autisme.

Belangrijker vond ik echter dat hij me hoop gaf. Door mijn problemen vanuit een andere kant (autisme kant) te benaderen is er mogelijk nog perspectief dat ik me ooit minder slecht ga voelen. Ook vertelde hij me dat ik nog een medicijn zou kunnen proberen, dat totaal anders werkt dan een anti-depressivum. Hij sprak de mij overbekend woorden: “ik heb er patiënten snel van zien opknappen”. Aan het einde van het gesprek vroeg ik dan ook of we niet meteen konden starten met het medicijn. Hij wilde liever eerst de uitslag van het autisme onderzoek afwachten en daarna weer een afspraak in plannen. Ik had daar wel begrip voor, hij kende mij inmiddels nog niet. Inmiddels is het autisme onderzoek voor 80% klaar, de afronding kan nog wel enkele weken op zich laten wachten, omdat de onderzoeker ziek is.

De psychiater mailde mij een week later terug dat mijn symptomen waarschijnlijk het gevolg zijn van een hoog adrenaline niveau als het gevolg van ‘overprikkeling’ door alle onzekerheid van de afgelopen maanden. Hij wil nog niet starten met de medicatie maar vond wel dat ik ‘goed’ door deze roerige periode heen moest komen. Hoe ik dat dan moest doen stond er niet bij. Ik voelde me verdrietig.

Op het wereldwijdeweb zocht ik op wat ik nu zélf kan doen om mijn adrenaline niveau te verlagen. Ik vond: ademhalingsoefeningen, wandelen en hardlopen. De wetenschap dat het ‘bloedsuizen’ geen kwaad kan helpt enigszins (de knip kan ’s nachts weer op de voordeur) het is blijft wel een rotgevoel. Dat ik geen nieuwe zelfhulpmethode vond om de adrenaline te verminderen is wel wat teleurstellend. Al probeer ik wel actiever te letten op mijn ademhaling.

Woensdag zat ik weer bij mijn huisarts om te bespreken op welke manier ik mijn slaappillen zo goed mogelijk kan gebruiken, zonder dat de werking daarvan verminderd. Een paar slapeloze nachten afwisselen met een paar nachten op een slaappil is een cru compromis. We concludeerden ook dat ik weer in dezelfde situatie zit als begin 2016. Ze vroeg me nu weer of ik het nog wel red of ik niet liever naar de crisisopvang wilde. Ik gaf aan dat ik daar alleen maar ongelukkiger was en de opvang voor mij geen toegevoegde waarde had. Ze respecteerde mijn wens, maar vond wel dat er iets moet gebeuren.

Momenteel bevind ik me in Niemandsland. Ik kan niet voor- of achteruit en wil het liefst verdwijnen. De psychiater wil nog geen medicatie voorschrijven, omdat de uitslag van het autisme onderzoek nog een paar weken op zich laat wachten. Maar een alternatief is er ook niet. Bovendien maakt het wel/niet hebben van autisme mij niet anders dan nu. Ik moet nog steeds dealen met mezelf en dat lukt me niet. De huisarts belde mijn psychiater. Helaas was die deze week afwezig, hopelijk lukt het hen volgende week te overleggen en met een beter plan (dan afwachten) te komen. Ik ben haar dankbaar voor haar proactieve strijdlustige houding. Ik kan het zelf niet meer opbrengen.

Zelf kan ik alleen teruggaan naar mijn ‘overlevingsmodus’. Ik probeer de dag van uur tot uur door te komen. Niet vooruit te kijken. Volledig in het ‘nu’ te zijn. Mijn wereld bewust zo klein mogelijk maken, zodat ik dat kan overzien. Star vasthouden aan mijn dagplanning om niet te verzuipen en genoeg energie te hebben voor de ‘moetjes’. Ik wandel braaf elke dag, ik loop om de dag hard, doe mijn ademhalingsoefeningen, eet gezond.

Ik bedacht me dat ik tijdens de crisisopvang 1000 stukjes puzzels legde om de tijd door te komen. Ik ging naar de Action en kocht een stapeltje puzzels, zette een muziekje op en begon. Eigenlijk vind ik puzzelen vreselijk. Die berg chaos voor mijn neus. Eerst al de randjes opzoeken en leggen. Dan een enorme berg stukjes uitleggen en speuren maar. Mijn lijf doet pijn van de onhandige houding aan tafel. De rand is al twee dagen af. De rest van de chaos zit nog verstopt in de doos.

Het voelt zwaar, eenzaam en egoïstisch dat overleven in Niemandsland. Ik blijf er nog even in de hoop dat mijn huisarts en psychiater mij in de loop van volgende week op weg kunnen helpen.

De “bijwerking” van luisteren

Inmiddels begeleid ik al anderhalf jaar een herstelgroep in de kliniek. Wekelijks komen mensen met depressie bij elkaar. De één zoekt met name een luisterend oor, een ander vraagt advies aan gelijkgestemden en weer een ander vindt erkenning en herkenning. Ik zit erbij. Kijk en luister naar hen én probeer er voor te zorgen dat ieder voldoende ‘spreektijd’ krijgt. Ook deel ik, daar waar passend, mijn ervaring.

Bij de start van deze groep heb ik voor mezelf besloten dat ik geen ‘deelnemer’ maar ‘begeleider’ ben. Ikzelf kan geen twee rollen tegelijkertijd vervullen. Ik ben wél open, maar niet kwetsbaar. Ik vind dat ik in mijn kwetsbare modus niet zou kunnen functioneren als begeleider. In het begin voelden de deelnemers zich ‘schuldig’: “maar jij mag er ook zijn”. Gelukkig verdween hun schuldgevoel al snel naar achteren toen ik hen mijn uitgangspunt mee deelde.

Hoe beter ik de deelnemers ken, hoe duidelijker ik hun patronen zie. Sommige patronen lijken op die van mij. Het is best confronterend om iemand vast te zien zitten in een gedachtenkronkel. Het is moeilijk om te zien dat iemand plannen maakt om zijn/haar leven te verbeteren, maar niet het eerste kleine stapje durft te zetten. Het is lastig om te zien dat hij/zij altijd wel een probleem bij een oplossing kan verzinnen.

Ik merk dat óók ik het moeilijk vind om niet te komen met ‘goedbedoelde adviezen’. Ik merk dat ik tóch regelmatig een oordeel heb, terwijl ik juist oordeel loos wil luisteren. Dit stemt mij milder in mijn oordeel over de mensen die mij willen bijstaan tijdens mijn depressie. Het is een volkomen natuurlijke reactie om iemand te willen helpen met een advies. Het is moeilijk om er naast te staan en te zien dat iemand opnieuw depressiever wordt of niet tot actie over durft te gaan. Samen lachen over het ongevraagde goedbedoelde advies, kan de lucht klaren.

Mooi, vind ik het, om te zien dat de deelnemers steeds meer ruimte voor henzelf durven opeisen. Dat ze veilig genoeg voelen om te delen waar ze zich voor schamen of tegen aanlopen. Ze hebben ervaren dat de groep hun leed kan dragen, dat zij er mogen zijn mét leed. Ze gebruiken de groep soms om nieuw gedrag te testen.

Een paar weken geleden, kwam ikzelf in een dilemma. Een deelnemer (A.) deelde zijn/haar verhaal en ik gaf hem/haar veel ruimte, nadat hij/zij al een aantal sessies wat minder ruimte had genomen. Het verhaal en patroon was niet nieuw. Ik voelde me machteloos dat ik A. niet concreet kon helpen en niet uit de situatie kon halen. Op driekwart van de sessie vroeg een andere deelnemer (B) het woord. B. wilde ook ruimte om te spreken.

Ik voelde me enorm schuldig. Het voelde alsof ik gefaald had. Ik gaf de één ruimte en deed daarmee de anderen tekort (actie, reactie). Er was ook een kort moment van trots. B. had toch maar mooi ruimte voor hem/haarzelf opgeëist. Iets dat B. een jaar geleden nooit gedaan had. De actie van B. zorgde voor een verdrietige reactie bij A. en daarmee weer een schuldgevoel bij B. Er dreigde een negatieve spiraal te ontstaan. En ik? Ik zat daar te ‘verdragen’. Ik kon A. en B. geen beter gevoel geven. Ik kon alleen de actie en reactie benoemen én A. en B. verzekeren dat ze er mogen zijn ook al roept hun actie een verdrietige reactie bij een ander op.

Ik heb de macht niet om de ander zich beter te laten voelen. Was dat maar zo. Ik kan de situatie waar de ander in zit ook niet veranderen. Ik kan het patroon van de ander niet bijsturen. Ik kan wél blijven luisteren. Ik kan wél mijn eigen machteloosheid verdragen. Ik kan wél het patroon van de ander analyseren en op een gepast moment de ander vragen of hij/zij zich bewust is van het patroon. Ik kan empathie tonen als ik zie dat de ander zijn/haar patroon probeert te veranderen en na een tegenslag terugvalt in het oude patroon. Ik kan naast hem/haar gaan staan om samen te kijken welke kleine mini-aanpassing een volgende keer mogelijk is. Ik kan wél samen hun successen vieren en teleurstellingen samen verdragen.

Ik fietste naar huis met een enorm zwaar en machteloos gevoel. Ik moest verdragen dat ik mijn deelnemers verdrietig naar huis heb laten gaan. Ik vroeg me af of ik het ‘allemaal’ wel goed doe met mijn groep. Met mijn depressieve hoofd vind ik dat ik niet altijd alert genoeg ben om de behoeften van de deelnemers goed in te schatten. Elke keer weer de keuze, laat ik de deelnemer praten, of is dit het moment om bij te sturen. Hoe voorkom ik dat de ene deelnemer iets zegt, wat een verdrietige reactie bij de andere deelnemer geeft? Wacht ik tot een deelnemer zelf het woord vraagt of schat ik in dat een deelnemer deze keer nodig heeft dat ik het woord aan hem/haar geef? Voelt iedereen zich genoeg gezien? De groep draait al anderhalf jaar. Volgens mij doe ik het goed genoeg.

Een “bijwerking” van luisteren, is het zelf moeten verdragen van een machteloos gevoel…

Nostalgie

Gisteravond had ik met mijn zusje afgesproken om te gaan eten in het Oude Dorp waar wij zijn opgegroeid. Van te voren was ik gespannen, ik wist niet precies waarom. Ergens was ik bang voor wat ik zou voelen als ik weer terug zou zijn op de plek waar ik tot mijn 23ste woonde. Ergens was ik bang dat ik niet de verbinding met mijn zusje kon maken die ik wilde. In een depressie is het moeilijk écht verbinding met anderen te maken. Zelf kan ik dan nog wel het idee hebben dat ik open sta voor contact, soms blijkt het tegendeel en kan die ander niet tot mij doordringen. Afgelopen week overwoog ik diverse malen de afspraak af te zeggen in de hoop een volgende keer in een betere stemming te zijn. Ik deed het niet, omdat ik me door afzeggen zeker niet beter zou voelen én omdat ik mijn zusje wilde zien.

Rond een uur of vijf stapte ik mijn auto en reed de snelweg op. Hoe dichter ik bij de afslag kwam, hoe harder mijn hart begon te bonzen. Was het van de spanning? Het voelde niet negatief. Het was een soort opgewonden gebons dat ik terug kwam op bekend terrein. Ik reed de wijk in over het bruggetje en links was daar mijn ouderlijk huis. Ik wierp er een snelle blik op, er zat een auto achter me. Rechts de kerk die er al tig jaar staat en de fietsenwinkel op de hoek zat er ook nog. Ik parkeerde mijn auto op de nieuwe parkeerplaatsen langs het water (daar waar Sinterklaas altijd aankwam). Hier stond vroeger zo’n grote lelijke gele glascontainer. Ik stapte uit en liep over de Dorpstraat naar het eettentje waar we hadden afgesproken.

Van tevoren wist ik niet of ik binnen zou durven stappen bij de slagerij waar ik 28 jaar geleden aan mijn eerste zaterdagbaantje begonnen was. Ik was bang voor de ‘hoe gaat het?’ en ‘wat doe je nu? vragen. Ik schaam me voor het antwoord dat ik moet geven, als ik eerlijk ben. Ik kwam er langs, het was vlak voor sluitingstijd, de slager en zijn vrouw waren aan het opruimen. Er was niemand in de winkel. Na een diepe ademteug, duwde ik tegen de deur, hij was nog open en ik stapte naar binnen.

We keken elkaar aan, de slager en zijn vrouw waren eigenlijk niet zo veel veranderd. Zij keken naar mij en ik begon met te zeggen “ik werkte hier vroeger”. De slager kreeg een blik van herkenning in zijn ogen, toen hij mijn stem hoorde. “Ja, ik herken je nu!”. We kletsen even over de winkel, over het wel en wee. Ik vroeg naar hun kinderen op wie ik vroeger wel eens paste. Ze bleken een jaar geleden oma en opa geworden te zijn. Ik kon er even omheen draaien, maar uiteindelijk kwam ‘de’ vraag.

Ik besloot eerlijk te zijn en te zeggen dat ik, na een carrière als accountant, nu al een tijdje niet meer werk, chronisch depressief ben en vrijwilligerswerk doe. Ze reageerde begripvol en vertelde meteen dat hun dochter een burn-out heeft. Er was verbinding. Ik kon eerlijk vertellen én ik kreeg een begripvolle reactie terug. Niet dat ik anders verwacht had, want het zijn lieve mensen. Maar ik schaam me nog altijd als ik over depressie vertel. Het voelt alsof ik een last leg bij die ander als ik vertel dat ik helemaal niet zo’n leuk leven heb. We namen afscheid en ik ontmoette mijn zusje bij het restaurant.

Het voelde goed haar weer te zien. We kletsen bij over de afgelopen weken over koetjes en kalfjes. Ze vertelde me ook haar visie op vriendschap en hoe zij om gaat met verschil in verwachting over diepgang van een vriendschap. Ze vertelde me haar conclusie, dat haar gezin haar basis is en dat de vrienden daaromheen komen en gaan.  Opeens vertelde ik haar over mijn afgelopen weken, op Texel, het gedoe van wisselen van behandelaren, het ASS-diagnose-traject wat volgende week start. Mijn twijfels daarover, mijn slaapproblemen en slechte stemming. Ik vertelde haar dat het niet leuk vind om te vertellen dat het weer slecht gaat. Weer dat schaamte gevoel en het gevoel dat ik haar teleurstel en belast met mijn negativiteit.

Tegelijkertijd vulden nare gedachten mijn hoofd: “je ratelt teveel, je zeurt, je stelt je aan, een ASS-diagnose verandert niets, je wil alleen maar aandacht trekken, je bent alleen maar negatief.”  De enige manier om deze nare gedachtenstroom te stoppen, is te controleren of wat ik denk klopt.

Ik verzamelde moed om haar te vragen of ze het raar vind dat ik een nieuw diagnose traject start. Ik vroeg haar of ze het vervelend vind dat ik wéér vertelde dat het slecht ging, ook al zie ik er goed uit (volgens de slager en zijn vrouw…). Ze reageerde heel begrip vol. Ze zei dat ze me begreep, dat ze in mijn situatie ook alle opties zou aanpakken. Ze zei dat het inderdaad niet leuk is om te horen dat het weer slecht gaat, maar ook dat het is zo als het is. Er kwam een nieuwe gedachte op in mijn hoofd: “ze zegt het nu wel maar ze bedoelt dat niet zo”. Ik leg deze gedachte het zwijgen op door actief te denken “mijn zusje zou niet tegen mij liegen, dus ik mag geloven wat ze zegt”.

Ik voelde verbinding met mijn zusje. Dat was waardevol. Na het eten loop ik, zwijmelend van nostalgie, over de Dorpstraat terug naar mijn auto. De Chinees aan de overkant van het water zit er nog! Daar won ik, toen ik negen was, ooit 5 rijksdaalders uit de gokkast tijdens de braderie. Hé, de elektronica zaak aan de linkerkant op de hoek, die is er ook nog. Eigenlijk is het een vertrouwd kneuterig gevoel bedenk ik me. Zo in het donker, met de kerstverlichting nog aan. Ik stap in mijn auto en rij terug langs mijn ouderlijk huis. Deze keer rijdt er geen auto achter me. Ik rij heel langzaam (stoppen en uitstappen durf ik niet) kijk even naar binnen. In een glimp zie ik dat ze vast verbouwd hebben van binnen. Ik zie de aangebouwde garage buiten. Maar ik zie ook de vertrouwde boom en het grint in de voortuin. Dat is nog zo als het was.

Misschien ga ik binnenkort nog wel een keertje terug, als het licht is. Om mijn vertrouwde hardlooprondje rennen,  over de dijk, langs de sluizen en terug over het industrieterrein (wat nu een woonwijk is). Nog even mijmeren.

Ik rij de brug over naar de snelweg. Ik probeer te bedenken wat ik nu eigenlijk voel.
Volgens mij was dit het gevoel van thuiskomen.