Liv

Sinds mei is Liv in mijn leven gekomen. Ruim acht maanden heb ik op haar moeten wachten. Ze is het wachten waard. De eerste keren dat we er samen op uit trokken, waren spannend. Ik wist nog niet hoe zij zou reageren op mijn bewegingen. Geleidelijk beginnen we elkaar aan te voelen krijgen we steeds meer vertrouwen in elkaar.

Onze wereld wordt groter, we kunnen langer samen op pad. We hangen de toerist uit en gaan op avontuur. Onderweg wordt Liv bewonderd bekeken. Ze is ook prachtig! We ontdekken nieuwe plekjes en maken het vinden van pontjes op onze route een doel op zich.

Soms vinden we de rust om ergens neer te ploffen voor een koffie (mét appeltaart). Andere keren overheerst de onrust. Als die onrust aanwezig is, focus ik me op ‘het externe’. Ik wil méér kilometers maken, een hogere gemiddelde snelheid fietsen. Ik wil er bij horen, meedoen, goed genoeg zijn, me meten aan anderen om zo bevestiging te kunnen voelen dat ik er mag zijn.

Gelukkig zijn er ook momenten dat ik me kan richten op het interne. Dat ik blijheid voel, omdat ik een mooie rit gemaakt heb. Iets leuks beleefd heb onderweg of me kan houden aan mijn plan om het ‘gewoon rustig aan te doen’. Die momenten wil ik óók graag delen. Ik ben er nog niet uit of dat ook voortkomt uit de behoefte om gezien te worden. Als dát het onderliggende gevoel is, vind ik eigenlijk dat ik het delen ervan moet laten… Aan de andere kant: de blijheid van het leven delen mét iemand is leuk!

Aflopen week, was een pittige week voor me. Ik moest afscheid nemen van een dierbaar persoon. Gelukkig werd ik uitgenodigd voor de afscheidsdienst. Tijdens de dienst overviel het verdriet me. De tranen stroomden. Ik vroeg me af of ik het recht had om zó verdrietig te zijn. Of ik me niet aanstelde. Voor anderen is het verlies zoveel ingrijpender. De tranen gaven mij ook aan dat deze persoon belangrijk voor mij was.

Ik voelde me vreselijk alleen, zo in mijn eentje op de achterste rij in die grote zaal. De uitvaartbegeleider zag dat ik nog niet in staat was om op haar teken langs de kist te lopen. Ik mocht nog even blijven zitten en op een later moment invoegen om afscheid te nemen. Ik voelde me gezien en gesteund door haar actie. Tijdens de thee met cake, voelde ik me verloren tussen de mensen. Ineens kreeg ik een schouderklopje van iemand die ik slechts van gezicht kende. In de avond werd er aan mijn deur gebeld. Ik deed open en werd wéér gezien. We praatten even na over de dienst, dat deed me goed. Mijn verdriet mocht er ook zijn.

Gister trokken Liv en ik er weer op uit voor een ritje. Niet omdat ik er zin in had, maar omdat ik de dag moest vullen. We fietsten ‘rustig aan’ en gingen uitgebreid op de koffie en lunch bij een vriendin. Een kilometer of vijf voordat ik weer thuis was, gebeurde er iets waarvan ik altijd gedacht had ‘dat gaat mij niet gebeuren’! De ramp van elke ‘beginnend’ fietser. Ervaren fietsers uit mijn omgeving hadden al gezegd: “het overkomt écht iedereen”. Ik dacht: “mij niet, ik ga kapot van schaamte als mij dat gebeurt…”

Ik naderde een kruising, had oogcontact met automobilist 1. Hij stopte, ik dacht dat ik over kon steken. Hij trok toch op. Ik minderde vaart. Hij stopte, ik dacht te kunnen oversteken, maar hij reed tóch door. Ik kon niet meer op tijd uit de pedalen klikken en viel om. Op mijn zij met Liv bovenop mij. Mijn onderste voet kreeg ik uit geklikt, mijn bovenste voet niet. Ik zag geen mogelijkheid om zo op te staan. Ik schaamde me kapot. Zeker toen auto 2 stopte om te vragen of ze me konden helpen. De bestuurder stapte uit, hielp me overeind, zodat ik kon uit klikken. De bijrijder stelde me te gelijker tijd gerust. Ze zag mijn schaamte en gaf aan dat het écht niet erg was en dat ze me graag hielpen.

Natrillend van de adrenaline reed ik de laatste kilometers naar huis. Eenmaal thuisgekomen dronk ik een kopje thee voor de schrik en overdacht de situatie. Ik realiseerde me dat er gelukkig fijne mensen op de wereld zijn. Ik lag op de grond, voelde me hulpeloos, schaamde me en was nog bezig te bedenken hoe ik mezelf overeind kon krijgen.

Een volstrekt vreemde hielp me in één beweging overeind én van mijn schaamte af.

En Liv? Zij is gelukkig in orde.

Marathon dag

Vaak had ik M-day gevisualiseerd. Zaterdag 24 april was het eindelijk zover. Het was lekker weer. Niet te warm, niet te koud. Op een zelfgekozen tijdstip stond ik op een zelfgekozen plek om aan mijn eigen uitgezette marathonroute door de duinen te beginnen. Tot mijn verrassing stonden er twee mensen bij de start om mij uit te zwaaien. Ik kreeg een zakje met een mooi glad wit steentje (kracht & doorzettingsvermogen) en twee muntjes (geluk) mee voor onderweg. Ik zou ze alle drie hard nodig hebben.

Na de laatste succes wensen in ontvangst genomen te hebben, begon ik aan het eerste deel. Onwennig, bang voor de pijn die zou komen, een beetje zenuwachtig en ook opgetogen rende ik de eerste kilometers. Ik kwam lastig in mijn ritme en was nog aan het bijkomen van de indrukken bij de start. Het ontroerde me dat ze de moeite hadden genomen om mij uit te zwaaien en dat ze speciaal voor mij een zakje kracht, geluk en doorzettingsvermogen had meegenomen.

Ik bedacht me hoeveel geluk ik had, dat het juist vandaag prima hardloopweer was. Dat zeven mensen mij vandaag (al dan niet virtueel) ondersteunden en volgenden via LiveTracking. Ik putte kracht uit het feit dat op het tien kilometerpunt mijn eerste meeloper op mij wachtte. Ik liep langs een kudde wilde paarden, zij hielden keurig afstand. Ik maakte een kleine omweg van het pad af om een paar Schotse Hooglanders te ontwijken en begon aan de eerste zware klim van de dag.

Na ruim een uur kwam ik bij het bevoorradingspunt. Ik nam de tijd om banaan te eten en cola te drinken. Het zonnetje scheen. Mijn meeloper was er klaar voor. Ik voelde me opgelucht, het leek alsof ik het zwaarste stuk nu gehad had. Al kletsend renden we verder. Het voelde meteen al lichter. Zo samen. Mijn hartslag leek spontaan 10 slagen lager.

Rond km 18 voelde ik de eerste flinke pijnen in de spieren aan de buitenkant van mijn knie. Ik herkende die pijn. Ik schrok ervan. Ik had hier al maanden geen last meer van gehad. Het was te vroeg! Het zou vast nog erger worden. Ik moest een manier vinden om met de pijn om te gaan. Ik was teleurgesteld. Ik had toch niet al die lange duurlopen in de duinen gedaan om nú al pijn te hebben? Ik was beter getraind dan ooit.

Het was tijd om ‘doorzettingsvermogen’ uit het zakje halen.

Ik besprak mijn zorgen met mijn meeloper. Ze vroeg me of ik pijnstillers mee had. Dat had ik. Ik was allang vergeten dat ik die mee had. We maakte een plan. De zware strandopgang rond km 22 zou ik toch wandelen, dan zou ik ook de pijnstillers slikken. Vrijwel direct na ons besluit, werd de pijn minder. Wonderlijk, wat delen van leed kan opleveren.

De strandopgang was behoorlijk pittig, veel los zand. Echter ‘wat omhoog gaat, gaat ook weer naar beneden’ en we renden met een glimlach en grote stappen (al zand scheppend in de schoenen) naar beneden naar het vlakke harde strand. Windje mee, goed gezelschap, zó was het hardlopen heerlijk.

Op km 25 stond mijn tweede meeloper ons op te wachten met eten en drinken. Ik had hem al een tijdje niet gesproken, hij liep de derde etappe met mij mee. Samen hardlopen is een uitstekende manier om bij te kletsen. Althans ik beperkte me voornamelijk tot luisteren, hij deed het praatwerk. De route was prachtig. Ik klaagde wat over de pijn in mijn buik. Het verteren van eten en drinken deed pijn, dat was na de eerste bevoorrading ook zo geweest. Ondanks dat ik eten en drinken geoefend had tijdens de training. Ik wist dat de pijn na een kwartiertje wel weer zou wegtrekken. Even op mijn tanden bijten en me laten afleiden door nóg een onverwachte meeloper hielp.

Midden op het pad stond een reusachtige Schotse Hooglander. Er omheen gaan (zoals ik eerder gedaan had) was hier geen optie. Doornstruiken aan beide kanten van het pad boden geen ruimte tot uitwijken. Mijn hartslag (en tempo) ging flink omhoog terwijl ik langs hem snelde.

Een paar kilometer verder liep de route over een drassig pad. Het leek erop dat we er door konden zonder natte voeten te krijgen. Helaas, het pad was drassiger dan ik dacht. Toch natte voeten. Ik maakte een omtrekkende beweging om de rest van het water te vermijden. Een andere loper liep langs ons en zei “een beetje natte voeten hoort erbij toch?”. Ik riep hem toe, dat ik dat normaal gezien niet erg vond. Dat ik vandaag nog ‘maar’ 10 kilometer te gaan had na er al 32 gerend te hebben!  Hij riep ons toe: dan loop je dus een marathon vandaag!?!

Ik voelde me trots. Op dát moment wist ik dat ik het ging halen al moesten de zwaarste kilometers nog komen. De pijn in mijn buik was inmiddels weggetrokken. Mijn benen deden behoorlijk zeer. Maar de man met de hamer stond deze keer niet langs het parcours.

Regelmatig nam ik een slokje water uit mijn rugzak. Ik durfde het aan om een beetje energiegel weg te werken voor het laatste deel. Mijn buik deed deze keer niet moeilijk. De derde meeloper sloot aan. Nog maar zeven kilometer te gaan. Ik hield mijn hartslag in de gaten en bleef mijn eigen tempo lopen.
De laatste twee kilometers liepen we met zijn vieren. Mijn eerste meeloper was inmiddels ook weer aangesloten. Er werd gekletst, gelachen en de eindstreep kwam steeds dichter bij. Mijn meelopers verwonderden zich erover dat ik er nog zo goed uit zag, dat ik nog kon praten en lachen. Ik had het wél zwaar en had ook wél flinke pijn, maar doordat ik me zo gesteund voelde, kon ik ook lichtheid voelen en laten zien.

Mijn meeloper vroeg me of ik de victorie al kon voelen. Ik antwoordde dat ik het een onwerkelijk idee vond. In de ochtend was ik begonnen en na ruim vijf uur hardlopen had ik 42,3 kilometer afgelegd. ’s Avonds thuis bekeek ik alle appjes, foto’s en filmpjes die onderweg van mij gemaakt waren. Ik genoot na van de ervaring en de ondersteuning die ik onderweg gevoeld had.

Het zakje met geluk, kracht en doorzettingsvermogen lag voor me op tafel:
Ik had geluk gehad
ik had de kracht in mijn benen en hoofd gevonden
ik had het doorzettingsvermogen om een droom waar te maken.

Wattenhoofd

Beste mevrouw,

Mijn excuus voor het lelijke scheldwoord wat mij ontglipte toen ik U vanmorgen passeerde.

Het is wellicht goed om U mee te nemen aan wat er aan dat scheldwoord vooraf ging.

Ik stond vanmorgen op met een hoofd vol watten. Gelukkig geen Corona watten, wel mijn ‘normale’ depressie watten. Na een ontbijt en een extra kop koffie voelde mijn hoofd nog steeds niet beter. Op het programma stond voor vandaag een rondje hardlopen. Wattenhoofd of niet. Ik bedacht me waar ik heen zou gaan. De saaie polder in of zou ik naar het Amsterdamse bos kunnen. Zouden daar te veel wandelaars, fietsers en loslopende honden zijn of zou het meevallen. Het was een doordeweekse dag op een rustig tijdstip, dus ik besloot een rondje door het bos te dwalen. Soms klaart de mist in mijn hoofd op van een rondje dwalen in het bos.

Als ik iemand achterop loop kondig ik mijn komst altijd vriendelijk aan met een ‘goedemorgen’ of ‘goedemiddag’. Mensen schrikken dan minder en het is gemakkelijker om ruimte voor elkaar te maken. Loop ik iemand tegemoet dan krijgt hij/zij ook meestal een vriendelijke groet van mij.

Zo af en toe kom ik een wandelaar met één of meerdere honden tegen. Dan schrik ik altijd even, sinds die ene hond vorig jaar aan mijn kuit hing. Meestal gaat het goed, vaak luisteren de honden naar het baasje of is het baasje zo vriendelijk zijn/haar hond even bij zich te roepen, zodat we elkaar kunnen passeren zonder struikelpartijen. Ik bedank of knik altijd even, afhankelijk van hoeveel adem ik nog over heb.

U kreeg vandaag een lelijk scheldwoord van mij toen ik u tegemoet liep. Ik kan me voorstellen dat U schrok. U zag mij namelijk niet aankomen, wandelend midden op het pad, druk kijkend op uw telefoon.

Rond U liepen drie kleine honden (ik neem maar aan dat ze van u waren) kriskras over het pad. Ik ontweek hond 1, vervolgens hond 2, gleed uit in de modder, bleef net overeind en struikelde bijna over hond 3. Toen ontglipte mij dat lelijke scheldwoord. U keek verontwaardigd op van uw telefoon en uitte ook wat woorden. Ik kon u niet verstaan (de toon was niet erg vriendelijk) want ik was U al voorbij. U en uw honden mogen daar inderdaad zijn, net als ik. Wie er voor wie aan de kant moet? Geen idee. Wie heeft de meeste of minste rechten? Wie moet er wijken voor een boze bui?

Eigenlijk was daar een aanlijnplicht voor de honden. Ik vermoed dat U dát bordje gemist heeft. Overigens maakt het mij ook niet uit of een hond wel/niet aangelijnd is. Over de 10 meter lange lijn struikel ik nog steeds als een hond kriskras over het pad rennend de grenzen van de lange lijn opzoekt.

Tijdens mijn laatste kilometers dacht ik na. Honden, wandelaars, fietsers en hardlopers. Allemaal in dat toch best wel grote Amsterdamse bos. Fietsers mogen fietsen op paden waar ook wandelaars mogen wandelen. Honden lopen los ook daar waar een aanlijnplicht is. Mensen houden meestal rekening met elkaar en soms niet.

Als ik fietser ben, erger ik mij soms aan de wandelaars en zomaar overstekende honden of kinderen op ‘mijn pad’. Als wandelaar erger ik mij aan de fietsers op ‘mijn pad’ en als hardloper heb ik vooral schrik van op mij afkomende honden.

Ik hou van duidelijkheid en regels waar iedereen zich ‘gewoon’ aan houdt. Echter de ‘toegestaan mits’-regels die er in het Amsterdamse bos zijn, scheppen vooral ergernis. Ik geloof niet dat méér regels een oplossing zijn. Ik zou het wel fijn vinden als we allemaal wat meer rekening met elkaar houden. In mijn geval betekent dat, dat ik het fijn zou vinden als U (en alle andere hondenbezitters) uw hond leren om koers te houden én niet zomaar enthousiast op een willekeurig persoon af te rennen. Ik zal proberen rekening te houden met het feit dat ik vandaag gewoon pech had dat ik juist U en uw hondjes moest treffen.

Een volgende keer ga ik mét wattenhoofd wel in de saaie polder hardlopen en wacht ik met mijn bosrondjes tot ik een helder hoofd heb en U weer vriendelijk toe kan knikken.

Want wellicht had U gewoon ook uw dag niet.

Zoveel mogelijk tenzij noodzakelijk

‘Beperk het aantal contacten tot het noodzakelijke’,  ‘werk zoveel mogelijk thuis’, ‘dringend advies een mondkapje te dragen’. Ik word onrustig van dit soort adviezen. Wat is ‘zoveel mogelijk’? Wanneer is iets ‘noodzakelijk’?

Een mondkapje in het OV is verplicht, een mondkapje in openbare binnenruimte is een dringend advies. Een mondkapje is niet helpend, een mondkapje is wél helpend.
1,5 meter afstand, is helpend of niet. Je verplicht het. Of niet.

Samenkomsten van meer dan 30 personen (binnen) en meer dan 40 personen (buiten) mogen niet. Samenkomsten met grotere groepen bij een religieuze gelegenheid of demonstratie mogen wél.

Volgens mij maakt een virus geen onderscheid tussen het soort groep of het doel van een bijeenkomst…

Onduidelijke regels leiden tot creatief denken: als ik een bijeenkomst onder het mom van ‘religie’ of ‘demonstratie’ hou mag het wel. Wat is de definitie van ‘religie’ of ‘demonstratie’ eigenlijk. Komen daar dan nog meer (on)duidelijke regels (en uitzonderingen) voor?

Wat is ‘noodzakelijk’? Dit is voor iedereen anders. Iedereen heeft zijn eigen normen en grenzen. De één vindt het noodzakelijk één keer per week naar kantoor te rijden voor de noodzakelijke contacten. De ander vindt dat niet. De één vindt het noodzakelijk met vrienden te blijven samenkomen, de ander niet.

Dat maakt het leven voor mij ingewikkeld.

Is het noodzakelijk dat ik boodschappen bij de supermarkt doe? Nee, ik kan ze ook bestellen. Is het noodzakelijk dat ik een afspraak met een vriend(in) maak? Nee, ik kan ook (beeld)bellen. Het (beeld)bellen zelf is wél een enorme drempel voor mij, moet ik mezelf dan ‘opofferen’ voor het algemeen belang? Is het noodzakelijk dat ik het huis uit kom, me onder de mensen begeef? Nee, dat is niet noodzakelijk, wél wenselijk.

Wenselijk is niet het zelfde als noodzakelijk.

Wat is ‘zoveel mogelijk’? Zorg ik dat er altijd 1,5 meter tussen mij en de ander zit? Met als gevolg dat ik het gevoel heb dat ik constant van mijn lijn afwijk tijdens het wandelen of hardlopen? Dat ik in de supermarkt netjes wacht tot ik bij de bananen kan? Bij mij in de buurt kun je dan rustig blijven wachten… er gaat vrijwel altijd iemand ‘even’ tussendoor.

Mag ik wél knuffelen met die ene (of twee? of drie?) vriend(in) of moet ik het gemis aan warm fysiek contact voor lief nemen in het kader van het algemeen belang?

Ik ben niet bang om ziek te worden. Ik ben wél bang om aangesproken te worden dat ik ‘de regels’ overtreed. Ik ben continu op mijn hoede, zoek een plekje waar ik niemand in de weg sta, als ik boodschappen doe. Ik zoek een rustig wandel- of hardlooprondje uit. De realiteit is dat ik altijd wel ergens in de weg sta of iemand tegenkom. Moet ik persoonlijk ongemak accepteren in het kader van het algemeen belang?

Ik word er bozig van. Als iemand zijn grenzen anders trekt dan ze volgens mijn interpretatie van de regels zijn. Als iemand besluit dat iets wél noodzakelijk is, terwijl ik mij datzelfde ontzeg. Bijvoorbeeld als iemand wél naar een samenkomst gaat. Tegelijkertijd besef ik dat dit wellicht het enige uitje sinds lange tijd voor die ene persoon kan zijn. Wie ben ik om daar wat van te vinden?

Zelf overtreed ik soms (on)bewust ‘de regels’ en dat zorgt voor een intern conflict achteraf. Het wringt: ik doe iets wat niet mag. Ik stapte vorige week met twee personen in een lift, waar maar één persoon in mocht. Ik gaf een paar weken geleden wél een knuffel en ik pakte ook ‘even snel’ de paprika in de supermarkt, terwijl ik te dichtbij stond.

Beperking of toestaan van iets, zorgt altijd voor een gevoel van ongelijkheid bij de ander. Zeker als het iemand persoonlijk treft. De belangen zijn groot. Voor de een betekent een beperking wel/niet verliezen van inkomen, voor de ander betekent het wel/niet verliezen van mentale gezondheid. Bovendien, wat doe je als iemand toch ‘de regels’ overtreedt?

Er komt een lobby op gang. Demonstraties (die géén bijeenkomsten zijn…) volgen. Men vecht voor zijn eigen plek én zekerheid. Degenen die het hardst schreeuwen, worden gehoord. Er volgen weer uitzonderingen op de uitzonderingen van de regels of adviezen. De cyclus start op nieuw: beperkingen, schreeuwen, aanpassen.

Ondertussen worden de regels van het leven steeds onduidelijker. Net als ik denk ze een beetje te snappen en er meer (of juist minder rigide) mee kan omgaan, veranderen ze weer. Of toch niet…

Even had ik hoop, tijdens de persconferentie (van 28 september), dat er meer duidelijkheid zou komen. Wél gewoon overal mondkapjes (of juist niet). Wél groepen of géén groepen. Wél reizen, niet reizen.

IJdele hoop bleek dat.

Mijn wens om op te lossen in het niets wordt steeds groter…

College leegte

Op een zonnige dinsdag in september fietste ik naar de VU in Amsterdam. Samen met de psycholoog gaf ik een gastcollege aan derdejaars studenten psychologie. We liepen het vrijwel uitgestorven gebouw op een vrijwel uitgestorven campus binnen. De koffiecorner was dicht. De gangen waren leeg. Op de lift was een sticker geplakt dat je er maar met één persoon in mocht. We passeerden diverse lege klaslokalen en lege college zalen, onderweg naar onze bestemming.

Tijdens een gastcollege zijn er meestal zo rond de twintig studenten aanwezig. Een kleine groep, zodat er genoeg ruimte is voor het stellen van vragen door de studenten en het maken van verbinding met elkaar.

De docent ving ons op en legde uit dat er zeven studenten aanwezig in het lokaal mochten zijn. De rest luisterden via Zoom online mee. Ik informeerde eens hoeveel studenten er dan online op het college inlogden. Ze antwoordde: meestal zijn dat er tussen de 150 en 200. Ik schoot acuut in de paniekmodus: tjemig zo veel!
Ik had nog even tijd om tot rust te komen, te zien hoe dat werkt met een camera, een powerpoint en een verteller, terwijl de psycholoog haar verhaal vertelde.

Na een korte pauze en wisseling van de USB sticks was het mijn beurt. Ik was opgelucht dat het ‘technische gedeelte’ goed gegaan was en dat de docent de eventuele vragen via Zoom monitorde. Misschien kon ik die starende camera wel vergeten. Na een diepe ademteug, begon ik mijn verhaal. Ik merkte dat ik wat zenuwachtig was, het was toch al weer bijna een jaar geleden dat ik live was én er luisterde een hoop mensen mee.

Een natuurlijke pauze in mijn presentatie is het vertonen van een stopmotion filmpje dat ik een aantal jaar geleden maakte. Tijdens deze pauze kijk ik op mijn gemak de zaal rond en probeer te ontstressen. Ik knikte eens naar de psycholoog, die geruststellend terug knikte en merkte dat ik na de film rustiger was. Ik rondde mijn presentatie af.

Dan begint het gedeelte waar ik altijd het meeste naar uit kijk: de vragen.

Het patroon als volgt: eerst blijft het stil. Ik herinner mezelf er dan aan dat ik gewoon moet blijven doorademen. Dan komen de eerste opmerkingen en vragen: of ik destijds ben gaan klimmen voor de spanning? (nee). Of het eng is om over dood te praten? (nee, ik vind het helend) Welke therapie het meest geholpen heeft? (‘weerstand’ en de ‘therapeutische relatie’ spelen een belangrijke rol).

Het werd een mooi gesprek tussen de studenten, de psycholoog, de docent en mijzelf. De psycholoog en ik vulden elkaar naadloos aan met theorie en praktijk. Het was een intieme sfeer, met maar een paar studenten in het lokaal. Het was een raar gevoel dat er zo veel studenten online waren (of ze het college ook volgden weet ik natuurlijk niet..). Er ontstond verbondenheid. 

Wat me is bij gebleven van dit college, is de leegte.

De studente die ná het college even bleef hangen. Ze vroeg de docente haar alsjeblieft op de reservelijst te zetten als er een ‘live-college-plek’ overbleef. Ik sprak haar aan en vroeg haar hoe het was om te studeren in deze tijden met alle beperkingen. Ze gaf aan dat ze de eerste twee studiejaren regelmatig in de collegezaal zat met een verveeld gevoel, dat ze liever thuisgebleven was. Nu, verlangde ze hevig terug naar die tijden, dat ze gewoon nog naar college kon. Dat ze niet hoefde te hopen op een schaars plekje in de collegezaal. Dat ze het contact met haar medestudenten en de docenten miste. Ik voelde haar eenzaamheid en hunkering naar face-to-face contact. Ik had over de ervaring van studenten gelezen in het nieuws.

Haar gevoel voelen, kwam onverwacht behoorlijk bij mij binnen.

Samen met de psycholoog liep ik naar de uitgang. De lege gangen, de lege collegezalen. Ik vroeg me samen met haar af, waarom die lege zalen niet beter benut werden. Waarom er niet meer studenten naar college konden komen. Het aantal studenten per vierkante meter is vast uitgerekend en het is vast een logistieke nachtmerrie om meer van de lege ruimtes te benutten. Ik zou het ze gunnen, die studenten: minder leegte, meer verbondenheid.

Het voelde leeg, dat gebouw.

Als het (niet) stroomt

28 augustus was het: Aan het eind van de middag belde de postbode aan en bracht mij een grote doos. In die doos zaten de eerste gedrukte exemplaren van de ‘Wonderlijke taal der emoties’. Ik nam de doos aan, zette die op tafel en ging op de bank zitten.

Dit was het dan!
Het project waar ik bijna drie jaar aan gewerkt had!
Ik had verwacht overduidelijke blijdschap te voelen. Immers toen ik de proefdruk, begin augustus ter controle, in mijn handen hield was ik blij.

Waarom voelde ik me dan nu zo anders?

Ik voelde een matte gelatenheid en er was teleurstelling dat ik geen blijdschap voelde. Dát was immers wat ik geacht werd te voelen. Ik was in de war over wat ik niet voelde. Ik durfde de doos niet open te maken. Wat nu als ik de doos open deed en het boek zag er heel anders uit dan de proefdruk? Wat nu als er een vette rode veeg over de voorkant afgedrukt was, wat als er ineens een zwarte bladzijde in mijn boek gedrukt was. Wat als …?

Wat als het niet perfect zou zijn?

Ik had mijn hoofd al geprobeerd wijs te maken dat ik vast nog wel een schoonheidsfoutje zou vinden. Dat het niet erg was als ik het boek open zou slaan en mijn oog zou vallen op een verkeerde ‘d’ of ‘t’. Of dat er een spatie of een punt te veel of te weinig zou staan. Heus dat was écht niet erg…

Natuurlijk vindt mijn hoofd dat wél erg!

Ik trok mijn wandelschoenen aan en ging een rondje wandelen om mijn gedachten te ordenen. Tijdens het wandelen voelde ik wat traantjes opkomen. Ik probeerde me niet te schamen voor mijn tranen. De kans dat iemand ze zou zien was erg klein. Het was rustig onderweg en ik droeg een zonnebril. Ik probeerde te analyseren waar de tranen vandaan kwamen. Lag het aan de therapiesessie van die ochtend, aan het weer of aan iets anders? Was het überhaupt nodig de oorzaak te kennen?

Kennelijk was ik verdrietig en was het tijd dat ik het vat liet overstromen.

Weer thuisgekomen, stond die doos nog steeds ongeopend op tafel. Ik voelde veel spanning, mijn lijf was onrustig. In een appje vroeg een vriendin hoe ik me nu voelde. Ik zou vast trots en blij zijn, nu mijn boek klaar was!  “Eerlijk gezegd”, antwoordde ik, “voel ik me helemaal niet blij en zelfs wat verdrietig, ik snap er niets van”. Ze appte terug, dat ze het fijn vond dat ik eerlijk schreef hoe ik me voelde.

Haar woorden verschafte me helderheid in mijn gevoelens: “Jouw perfectionisme maakt angstig, het zorgt ervoor dat je liever oplost in het niets, dan dat je aandacht hebt voor een boek waarvan je niet weet hoe het valt. De trots en de boodschap raken zo overschaduwd.”

Ik wist wat me te doen stond: mijn angst direct in de ogen kijken. De onzekerheid van het niet-weten meteen oplossen op het moment dat dat kan. Ik heb níet in de hand hoe mijn boek ontvangen wordt. Ik heb niet in de hand wat ‘men’ vindt of hoe mijn woorden geïnterpreteerd worden.

Wél kan ik het spook, van een rode veeg over de omslag en een zwarte pagina in het boek, in de ogen kijken. Het ergste dat er kan gebeuren is dat ik de rode veeg en zwarte pagina aantref. Dan zou ik contact opnemen met de drukker en worden de boeken opnieuw gedrukt. Niet handig met een geplande ‘boekdag’ op 1 september. Geen wereldramp.

Ik stond op, liep naar de tafel en opende de doos. Keurig in het gelid zag ik twee stapeltjes boeken. Zo op het eerste gezicht leek de omslag in orde. Ik voelde de angst in mijn lijf afnemen. De spanning trok langzaam weg. Ik pakte een boek en sloeg het open. Geen zwarte pagina zo op het eerste gezicht. Mijn ademfrequentie daalde. Ik bladerde nog wat meer door het boek, nog steeds geen zwarte pagina. Het spookt loste op.

Ik was opgelucht.

Langzaam voelde ik de blijheid mijn lijf in stromen.

De theedoos

Vorige week was ik bij Arnie (mijn therapeut). Hij maakte thee en ik dacht na over het te kiezen theezakje uit de theedoos. De vorige keren had ik earl grey en bedacht me dat nu eens wat inventiever zou zijn en koos iets onbekends. Ik haalde het theezakje (kruidenthee) vluchtig door het hete water en observeerde hoe Arnie wel early grey koos en zijn thee donkerzwart liet kleuren. Ik dacht terug aan het jaar dat ik in Engeland au-pair was en mijn thee regelmatig op zijn Engels dronk, erg zwart en sterk mét een plons melk, soms met een beetje honing of suiker. Lekker!

Hij opende met te vertellen dat hij mijn boek ‘de wonderlijke taal der emoties’ gelezen[1] had. Bij aanvang van ons contact had ik hem gevraagd of hij bereid was om mijn (toen nog) manuscript te lezen. Het leek me een mooi startpunt van ons contact. Op deze manier gaf ik hem een gebruiksaanwijzing van mijzelf en kon ik ‘vertellen’ wat ik de afgelopen jaren aan inzichten heb opgedaan. Inzichten waar ik de komende tijd mee aan de slag wil gaan in de hoop dat mijn depressies in aantal en intensiteit afnemen. Vaak lukt het me niet on-the-spot te zeggen wat ik bedoel te zeggen. De woorden vormen zich op zo’n moment gewoon niet of ik ben teveel bezig met wat ik verwacht dat de ander zou willen horen in het gesprek. Een boek schrijven en laten lezen is wellicht een wat drastische actie, maar wel effectief. Ik vond het prettig dat hij de moeite had genomen om zich op deze manier in mijn verhaal te verdiepen.

We hadden het over de werkzaamheid van verschillende therapie vormen en ik gaf aan dat voor mij de behandelrelatie de belangrijkste werkzame stof van therapie is. Hij gaf aan dat de inhoud van een gesprek er vaak minder toe doet. Ik vertelde dat ik het daar wel mee eens ben. Aan de manier waarop iemand een verhaal vertelt kun je immers veel afleiden. Ik haalde diep adem en dacht terug aan een eerder voornemen van mij: experimenteer en oefen. Ondertussen voelde ik het schaamrood naar mijn kaken stijgen en kreeg het ook wat warmpjes, het was onzinnig wat ik ging zeggen, maar ik deed het toch. Ik zei:

“het vergt wel moed om eerlijk te vertellen hoe mijn hoofd werkt, dat kan ook bij dingen die inhoudelijk niet relevant zijn voor therapie. Neem nou bijvoorbeeld die theedoos. Ik zal je vertellen wat ik zojuist allemaal dacht bij het uitkiezen van de thee. Ik dacht: jij weet vast dat ik de vorige vier keer steeds koos voor het gele earl grey zakje. Als ik weer earl grey kies vind je daar wat van, als ik iets anders kies vind je daar vast ook wat van. Misschien moet ik er zelfs wel een vraag over beantwoorden. Waarbij ik dan weer moet bedenken wat jij als antwoord zou willen horen. Bovendien staat de theedoos bovenop de prullenbak waar ik zo mijn theezakje in moet weggooien. Kan ik het maken om de theedoos alvast op tafel te zetten, voordat jij een zakje gepakt hebt, zodat ik mijn zakje direct kan dumpen? Of moet ik mijn zakje langer laten trekken in mijn thee, tot nadat jij je zakje gepakt hebt. Dan krijg ik wel sterkere thee dan ik lekker vind, maar dat accepteer ik dan maar… Je zult het vast onbeleefd vinden als ik de theedoos verplaats. Bewust koos ik ervoor wél de theedoos op de tafel te zetten, zodat ik mijn zakje kon dumpen en geen extra sterke thee hoefde te drinken… Ik vertel je dit om te laten zien hoe mijn gedachten worstelen met zulke simpele dagelijkse dingen.“

De inhoud was totaal onbelangrijk, de context zegt alles. Experimenteren voelt risicovol en kwetsbaar. Tijd voor kop thee, sterke zwarte Earl grey, met een plons melk en een snufje suiker.


[1] Vanaf 1 september online en offline verkrijgbaar in de boekenwinkels

Een vijand

Ik moet nog even wennen aan mijn nieuwe therapeut en hij ongetwijfeld ook aan mij. In december hadden we een eerste kennismakingsgesprek. Hij voldeed aan mijn strenge selectiecriteria: ‘de klik’ en ‘niet-weer-weg-hoeven-binnen-een-bepaalde-tijd’. Begin mei startten onze gesprekken, de eerste nog via beeldbellen vanwege Corona, daarna gelukkig face-to-face. Ik vind het maar lastig, weer wennen aan een andere therapeut (laat ik hem Arnie noemen). Ik vroeg me af waarom hij bepaalde vragen stelde en wat de rationale was achter sommige dingen die hij vertelde. In mijn ogen waren sommige vragen totaal irrelevant en ik irriteerde me aan de herhaling van vragen (ook al had hij me gewaarschuwd voor zijn niet al te beste geheugen).

Ik was ook bang. Bang voor zijn oordeel. Bang om ‘het’ niet goed genoeg te doen. Bang om het verkeerde te zeggen en bang om onbegrepen te worden. Vóór elke sessie bleef ik tegen mezelf zeggen dat ik mocht leren van deze contacten. Dat ik mocht durven zeggen wat ik dacht en dat ik mocht durven doorvragen naar het waarom. Ik mocht oefenen. Prompt leek de herhaling in Arnie’s vragen verminderd…
Ik leerde naar zijn verhalen te luisteren en me minder te ergeren als ik de verbanden miste. Ik hoorde empathie in zijn verhalen, ik ervaarde dat hij niet oordeelde. Verbaasd constateerde ik, dat ik het nog steeds moeilijk vind om iemand te vertrouwen op zijn of haar woorden. Waarom zou ik geloven dat die persoon meent wat hij/zij vertelt? Wat zit ‘achter’ de woorden? Lees ik de ander wel goed? Het wantrouwen blijft. Waarom?

Een voorbeeld:
Vorige maand reed ik na een sessie naar huis, de laatste woorden die ik gezegd had waren: ‘nee hoor, maak je niet druk om mij, ik trek het wel’. We hadden het in de laatste tien minuten gehad over jeugdervaringen. Hoe ingesleten patronen van vroeger een grote impact op het heden blijven hebben. Arnie verontschuldigde zich dat we de sessie zo abrupt moesten eindigen en hoopte dat het me niet té verdrietig zou stemmen. Ik wuifde zijn woorden weg. Ik voelde me ook niet verdrietig overigens. Ik had zakelijk/emotieloos mijn verhaal gedaan en was daarbij onbewust vervallen in mijn oude patroon van verteller. Eenmaal thuis dacht ik er over mijn antwoord na. Mijn automatische reactie was geweest Arnie te behoeden voor ongemak, veroorzaakt door mij.
Mijn overpeinzing leidde tot de volgende gedachtenkronkels:

Hij zal wellicht helemaal geen ongemak ervaren hebben. Als hij wél ongemak ervaart, moet ik het schuldgevoel wat ik daarbij voel verdragen. Ik moet dus zélf leren omgaan met mijn ongemak (het verdragen van schuldgevoel). Als Arnie wel ongemak heeft ervaren, dan kan het goed zijn dat hij daarmee kan omgaan. Als hij er niet goed mee kan omgaan, dan is dat niet mijn verantwoording. Bovendien leidt actie tot een reactie, welke impact mijn actie heeft kan ik niet beïnvloeden, hoe graag ik dat ook zou willen.
Niets doen heeft ook impact. Onbewust niet mijn emoties laten zien in het contact leidt niet per definitie tot minder ongemak bij de ander.

Mijn welzijn is belangrijk dat mag ook gezien worden. Ik dacht terug aan het gesprek en probeerde te voelen wat ik voelde tijdens de sessie. De spanning van nu en de spanning van vroeger. Ik voelde ook verdriet. Verdriet over het kleine meisje wat destijds zo angstig was. Het was juist goed om nu stil te staan bij wat ik daadwerkelijk gevoeld had. Het was fijn dat Arnie aangaf dat hij bezorgd was over de impact dat ons gesprek mogelijk zou hebben op mijn welzijn gedurende de rest van de dag.
Direct kwam mijn ‘wantrouwen’ weer om de hoek kijken. Zou hij menen wat hij zei? Zei hij dat niet omdat het nu eenmaal zijn werk was?

Wantrouwen, mijn ongewenste vijand, was er weer. Ik realiseer me dat ik een moeilijk persoon ben om voor te zorgen, mijn wantrouwen staat verbinding in de weg.
Hoe stuur ik mijn ongewenste vijand weg?

Soms komen dromen uit!

Uren zou ik er nog wel willen blijven. In de flow. De toestand waarin ik niet nadenk, er niets om mij heen bestaat en ik helemaal in mijn cocon zit. Een toestand van balans, van vrede in en met mezelf. Een toestand die ik zou willen begrijpen, die ik reproduceerbaar zou willen maken. Ik zou er kunnen willen instappen wanneer ik daar behoefte aan heb. Echter de flow is een cadeau. Het komt wanneer het komt. Onverwacht. Als een droom die uitkomt.

Afgelopen weken bevond ik mij in een toestand van uitputting. Mentaal en/of fysiek, ik kan daar geen onderscheid tussen maken. Ik had overleg met mijn psychiater over het stoppen van medicatie nummer zoveel. De medicatie die helaas voor mij niet bracht waar ik op hoopte. Ik vertelde hem dat ik de afgelopen weken zo extreem moe ben, dat het me overvalt. Dat ik méér huilbuien heb en dat ik niet weet wat de oorzaak/gevolg relatie is. Dat ik er van baal dat ik de energie die ik soms ineens lijk te hebben, ineens ook weer weg is zonder dat ik begrijp wat ik fout doe.

Hij legde mij uit dat ik op mijn ‘minder slechte’ dagen waarschijnlijk ál mijn energie tot ver in de reserve opbrand, zodat er weer veel slechte dagen nodig zijn om enigszins te herstellen. Hij legde me ook uit dat ik moet leren wat mentale energievreters zijn en hoe ik die eindeloze gedachtestromen kan stoppen.

Ik dacht na over wat hij me vertelde en hoe zelf voor een betere energiebalans kan zorgen. Het enige wat ik zelf kan bedenken ligt op het fysieke vlak. Wél blijven hardlopen en de kilometers maken, maar niet met hoge hartslag trainen om zo beter in balans te komen. Accepteren dat de snelheidsprogressie voorlopig uit zal blijven of dat ik zelfs weer langzamer word, valt me zwaar. De hoop dat dit kan bijdragen aan een betere energiebalans geeft me kracht om toch op lage hartslag te gaan trainen.

Zorgen voor een betere mentale energiebalans vind ik moeilijker. Kennelijk ben ik sneller en vaker overprikkeld dan ik in de gaten heb. Mijn psychiater gaf me de tip om mijn hersens aan het werk te zetten als ik weer in een gedachtestroom vast zit. Bijvoorbeeld een moeilijke sudoko doen om de hersenen te resetten.

De afgelopen twee dagen, probeer ik bewuster te letten op wat ik doe. Korte mentale pauzes nemen tussen wat ik doe. Niet mezelf van het ene in het andere storten. Niet én een kop thee drinken én op mijn telefoon een spelletje doen én TV kijken. Rustig de tijd nemen om aan tafel te eten. Rustig een boek lezen in mijn hangmat. Rustig mijn telefoon checken. Niet ‘alles’ tegelijk maar stap voor stap. Een ademhalingsoefening tussendoor doen. Ergens vind ik deze aanpak blasé en suf. Ik doe toch al de hele dag ‘niks’, hoe kan ik mezelf daar dan mee uitputten?
Ik zal er niet ineens bakken energie aan over houden. Het zal lang duren voor dat ik effect merk.  Ik hoop wel dat ik zo genoeg basisenergie kweek om niet steeds in oude patronen te vervallen en zo te blijven hangen in de grote lamlendigheid.

Vandaag mocht ik weer een rondje rennen. Rustig door het Amsterdamse bos dwalen, op lage hartslag was het plan. Sterker nog het plan was: ‘op zoek gaan naar balans’. De eerste kilometers voelde zwaar ondanks het langzame tempo. Het ‘lekkere’ gevoel kwam maar niet. Ik begreep er niets van: ik liep toch langzaam? Ik werd er wat bozig van. Ik hou van snel resultaat, ook al weet ik ergens wel dat het niet zo simpel is… Na een kilometer of vijf begon ik wat lekkerder te rennen. Onder het lopen droomde ik van een groot glas koude cola. Wie weet was de kiosk bij de “grote Vijver” wel open? Na een kilometer of zeven liep ik rond de grote Vijver, ik zag de kiosk én er zat een dame naast. Ik vroeg haar of ze open was. “Jazeker” zei ze. Ik kon een glimlach niet onderdrukken, soms komen dromen uit!

Meteen diende zich een ‘probleem’ in mijn hoofd aan. Ik zag die koude cola al aan mij voorbij gaan. Ik had namelijk geen pasje bij me, alleen een briefje van tien. De dame vond het helemaal geen probleem, mijn glimlach kwam terug. Ik kocht één cola en betaalde er twee. Dat kleingeld zou toch maar rammelen en zij kon wel een extraatje gebruiken, bedacht ik. De dame was verrast en zei “als je volgende keer weer langs komt dan staat er nog een cola voor je klaar”. 

Of het nu kwam door de vriendelijke woorden van de dame of door even het contact maken met een medemens, ik voelde me ‘lichter’. Het lukte me mezelf een pauze te gunnen door te gaan zitten op het grasveld, de zon te voelen, de wind te voelen én mijn koude cola te drinken. Het duiveltje op mijn schouder probeerde het nog te verpesten: “het is een training, je kan niet zomaar even stoppen, dat is zwak, je verpest je training zo”. Ik sloeg het duiveltje met een klap van mijn schouder. Ik kan wél zomaar stoppen. Het gaat niet zozeer om de training het gaat om het vinden van balans.

Na een korte pauze stond ik op en rende weer verder. Het rennen voelde meteen anders. Ik voelde me rustiger, beter in balans. Ik hoefde niet eens veel moeite te doen om op lage hartslag te blijven rennen. Ik vond nog wat bospaadjes die ik niet kende. Het maakte me niet zoveel uit waar ik liep en hoe ver ik zou lopen. Eigenlijk wilde ik eeuwig door blijven rennen. Heerlijk in mijn eigen cocon, in ‘the flow’.

Soms komen dromen uit.

Echter, het lopen ging vandaag ook over balans. Over het niet in het ‘rood’ gaan lopen, hoe lekker ik op dit moment ook liep. Even dacht ik nog: “schijt aan alles, ik loop gewoon nog een uurtje of wat door…”. Ik deed het niet. Ik had aardig gemikt, na 15 kilometer stond ik weer voor mijn eigen koelkast en haalde daar nog een koud colaatje uit. Ik bekeek de gegevens van mijn hardlooprondje. Het eerste wat ik voelde was de teleurstelling dat mijn tempo zo traag was. Dat zelfs het stuk ná de pauze langzamer was dan voor de pauze. Terwijl het zoveel beter aanvoelde.

Tijdens het drinken van mijn cola bedacht ik me dat het vandaag ging om balans.
Het voelde goed, dus was het goed.

Die flow, kon ik er maar eeuwig blijven.
Die flow, kon ik er maar heen gaan wanneer ik wil.
Ik was er.

Soms komen dromen uit!